niderlandzko » niemiecki

ge·sja·cher [ɣəʃɑxər] RZ. r.n. geen l.mn.

Schacherei r.ż. pot.
Geschacher r.n. pot.
Feilscherei r.ż. pot.

bier·blik·je <bierblikje|s> [birblɪkjə] RZ. r.n.

ver·blij·den <verblijdde, h. verblijd> [vərblɛidə(n)] CZ. cz. przech.

ver·blij·ven <verbleef, h./i. verbleven> [vərblɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ver·blin·den <verblindde, h. verblind> [vərblɪndə(n)] CZ. cz. przech.

1. verblinden (korte tijd blind maken):

over·blij·ven <bleef over, i. overgebleven> [ovərblɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. overblijven (ongetrouwd blijven):

3. overblijven (nog te doen):

5. overblijven (schoolblijven als straf):

6. overblijven (logeren):

7. overblijven plantk.:


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski