niderlandzko » niemiecki

bin·nen·drin·gen <drong binnen, i. binnengedrongen> [bɪnə(n)drɪŋə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ver·drin·gen2 <verdrong zich, h. zich verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] CZ. wk ww

verdringen zich verdringen (elkaar van de plaats dringen):

in·drin·gen1 <drong in, h. ingedrongen> [ɪndrɪŋə(n)] CZ. cz. przech. (indrijven)

aan·drin·gen <drong aan, h./i. aangedrongen> [andrɪŋə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. aandringen (met klem trachten gedaan te krijgen):

3. aandringen (naar voren dringen):

te·rug·drin·gen <drong terug, h. teruggedrongen> [tərʏɣdrɪŋə(n)] CZ. cz. przech.

in·sprin·gen <sprong in, i. ingesprongen> [ɪnsprɪŋə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ver·wrin·gen <verwrong, h. verwrongen> [vərwrɪŋə(n)] CZ. cz. przech.

uit·wrin·gen <wrong uit, h. uitgewrongen> [œytfrɪŋə(n)] CZ. cz. przech.

ver·drin·ging <verdringing|en> [vərdrɪŋɪŋ] RZ. r.ż. ook psych.

hoog·sprin·gen [hoxsprɪŋə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

ont·sprin·gen <ontsprong, i. ontsprongen> [ɔntsprɪŋə(n)] CZ. cz. nieprzech.

over·sprin·gen2 <sprong over, i. overgesprongen> [ovərsprɪŋə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. overspringen (over iets heen springen):

2. overspringen (van het ene op het andere springen):

3. overspringen (gevels):

uit·sprin·gen <sprong uit, i. uitgesprongen> [œytsprɪŋə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. uitspringen (vooruitsteken):

ver·ˈsprin·gen1 <versprong, i. versprongen> [vərsprɪŋə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. verspringen (springend van plaats veranderen):

2. verspringen (op een andere dag vallen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski