niderlandzko » niemiecki

schrei·en1 <schreide, h. geschreid> [sxrɛiə(n)] CZ. cz. przech. (plengen)

schrom·pe·len <schrompelde, i. geschrompeld> [sxrɔmpələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

schre·den CZ.

schreden 3. os. l.mn. cz. prz. van schrijden

Zobacz też schrijden

schrij·den <schreed, i. geschreden> [sxrɛidə(n)] CZ. cz. nieprzech.

schre·ven CZ.

schreven 3. os. l.mn. cz. prz. van schrijven

Zobacz też schrijven , schrijven , schrijven

schrij·ven3 <schreef, h. geschreven> [sxrɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. schrijven (geschikt zijn om mee te schrijven):

schreeu·wen1 <schreeuwde, h. geschreeuwd> [sxrewə(n)] CZ. cz. przech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski