Tłumaczenia dla hasła „handauf“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

hin·ˈauf [hɪˈn͜auf] PRZYSŁ.

hinauf

omhoog

hinauf

naar boven

den Fluss hinauf

stroomopwaarts

hinauf sein pot.

boven zijn

zum Gipfel hinauf

tot bovenop de top

ˈhan·deln¹ [ˈhandl̩n] CZ. cz. nieprzech.

1. handeln (Handel treiben):

handeln

handelen

handeln

handel drijven

2. handeln (kaufen und verkaufen):

handeln

handelen

handeln

in- en verkopen

mit Südfrüchten handeln

in zuidvruchten handelen

3. handeln (feilschen):

handeln

loven en bieden

handeln

afdingen

er lässt nicht mit sich handeln

er valt bij hem niet op de prijs af te dingen

4. handeln (agieren):

handeln

handelen

handeln

te werk gaan

handeln

optreden

5. handeln (befassen):

handeln

behandelen

handeln

spreken over

das Buch handelt über die [o. von der] Entdeckung Amerikas

het boek gaat over [o. behandelt] de ontdekking van Amerika

dar·auf [daˈr͜auf, ˈdaːr͜auf] PRZYSŁ.

1. darauf (auf das):

darauf

daarop

darauf

erop

man kann sich darauf setzen

men kan erop gaan zitten

2. darauf (zeitlich):

darauf

daarop

darauf

daarna

darauf

dan

darauf

daaropvolgend

am darauf folgenden Tag

de dag daarop

kurze Zeit darauf

korte tijd later

3. darauf (infolgedessen):

darauf

daarop

darauf

om die reden

4. darauf (auf das Ziel hin):

darauf

daarop

darauf

erop

darauf

met het doel

darauf ausgehen

beogen

darauf wollte ich hinaus

dat was mijn bedoeling

5. darauf przen.:

darauf

daarop

darauf

erop

darauf beharren

erbij blijven

ich bestehe darauf

ik sta erop

nicht viel darauf geben

er niet aan hechten

nicht darauf hören

er niet naar luisteren

großen Wert darauf legen

er veel waarde aan hechten

ˈAn·kauf RZ. r.m.

Ankauf

(aan)koop

Ankauf

aanschaf(fing)

einen Ankauf machen [o. tätigen ]

een aankoop doen

ˈAn·lauf RZ. r.m.

1. Anlauf przen. (Versuch):

Anlauf

poging

in den ersten Anläufen stecken bleiben

niet verder komen dan het begin

einen (neuen) Anlauf nehmen

(opnieuw) beginnen

einen (neuen) Anlauf nehmen

een (nieuwe) poging doen

nicht über den ersten Anlauf hinauskommen

niet verder komen dan het begin

2. Anlauf (Beginn, Anlauf) kein l.mn.:

Anlauf

aanloop

Anlauf

begin r.n.

Anlauf

het op gang komen

der Anlauf der Produktion

de aanloop [o. het begin] van de productie

3. Anlauf SPORT:

Anlauf

aanloop

4. Anlauf WOJSK.:

Anlauf

aanloop

Anlauf

aanval

eine Burg im ersten Anlauf einnehmen

een burcht bij de eerste bestorming [o. stormloop] innemen

ˈEnd·lauf RZ. r.m. SPORT

Endlauf

finale

Knauf <Knauf(e)s, Knäufe> [kn͜auf, ˈkn͜ɔyfə] RZ. r.m.

1. Knauf (Messer-/Schwertknauf):

Knauf

knop

2. Knauf ARCHIT. (Türknauf):

Knauf

kapiteel r.n.

her·ˈauf [hɛˈr͜auf] PRZYSŁ.

1. herauf (nach oben, aufwärts):

herauf

omhoog

herauf

naar boven

herauf

opwaarts

den Fluss herauf

stroomopwaarts

von unten herauf dienen

van onderen op dienen

2. herauf pot. (nach Norden):

herauf

naar het noorden