Tłumaczenia dla hasła „tellereisen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈwei·ter·rei·sen CZ. cz. nieprzech.

weiterreisen

doorreizen

weiterreisen

verder reizen

ˈse·lig·prei·sen CZ. cz. przech.

1. seligpreisen REL.:

seligpreisen

zalig spreken

2. seligpreisen veraltet podn.:

seligpreisen

zalig [o. gelukkig] prijzen

ˈTel·ler·mi·ne RZ. r.ż. WOJSK.

Tellermine

antitankmijn

Tellermine

AT-mijn

ver·ˈei·sen¹ [fɛɐ̯ˈʔ͜aizn̩] CZ. cz. nieprzech. (zu Eis werden)

vereisen

tot ijs worden

vereisen

bevriezen

ein vereister Fluss

een dichtgevroren rivier

be·ˈrei·sen CZ. cz. przech.

bereisen

bereizen

bereisen

reizen door

ver·ˈrei·sen CZ. cz. nieprzech.

verreisen

op reis gaan

ˈein·rei·sen CZ. cz. nieprzech.

einreisen

een land inreizen [o. binnenkomen]

ˈein·krei·sen CZ. cz. przech.

1. einkreisen (einkringeln):

einkreisen

omcirkelen

einkreisen

markeren

2. einkreisen (umschließen):

einkreisen

omsingelen

einkreisen a. przen.

in het nauw drijven

3. einkreisen (eingrenzen):

einkreisen

(steeds) meer tot de kern van iets doordringen

einkreisen

afbakenen

ver·ˈgrei·sen [fɛɐ̯ˈgr͜aizn̩] CZ. cz. nieprzech. (senil werden)

vergreisen

vergrijzen

ˈab·rei·sen CZ. cz. nieprzech.

1. abreisen:

abreisen

afreizen

abreisen

vertrekken

2. abreisen:

abreisen

terugreizen

abreisen

vertrekken

ˈan·rei·sen CZ. cz. nieprzech.

1. anreisen (ein Ziel anfahren):

anreisen

de (heen)reis maken

2. anreisen (eintreffen):

anreisen

aankomen

anreisen

arriveren

ˈan·prei·sen CZ. cz. przech. niereg.

anpreisen

(aan)prijzen

anpreisen

sterk aanbevelen

ˈaus·rei·sen CZ. cz. nieprzech.

ausreisen

(uit)reizen

ausreisen

het land verlaten

um·ˈkrei·sen [ʊmˈkr͜aizn̩] CZ. cz. przech.

umkreisen ASTRON., ASTRON.

draaien om(heen) ook fig.

umkreisen ASTRON., ASTRON.

omcirkelen

ˈlob·prei·sen CZ. cz. przech. niereg.

lobpreisen podn.:

lobpreisen

loven en prijzen

ˈdurch·rei·sen¹ CZ. cz. nieprzech.

1. durchreisen:

durchreisen

reizen door

2. durchreisen:

durchreisen

doorreizen

durchreisen

verderreizen

be·ˈwei·sen CZ. cz. przech. niereg.

beweisen

bewijzen

beweisen

aantonen

beweisen

betonen

beweisen

betuigen

ˈlos·ei·sen [ˈloːsʔ͜aizn̩] CZ. cz. przech. pot.

loseisen

loskrijgen

bei jdm Geld loseisen

van iem geld loskrijgen [o. lospeuteren]

ˈAlt·ei·sen RZ. r.n.

Alteisen

oud ijzer r.n.

Alteisen

schroot r.n.

ˈTel·ler·wä·scher(in) RZ. r.m.(r.ż.)

Tellerwäscher(in)

bordenwasser r.m. en r.ż.

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

niemiecki

Als humane Tellereisen werden solche mit gummierten Bügeln betrachtet.

de.wikipedia.org

Das Tellereisen (auch Fangeisen, Fußeisen oder Tellerfalle) ist eine aus Stahl gefertigte Falle mit zwei Fangbügeln, die beim Tritt auf den Teller auslöst und das gefangene Tier am Bein festhält.

de.wikipedia.org

Der Übeltäter durchsuchte das Gepäck des Reisenden nach Beute, trat in das Tellereisen, fiel in das Feuer und verbrannte.

de.wikipedia.org

Zum Schmelzen des Zinns zündete er ein Feuer an und gegen wilde Tiere stellte er ein Tellereisen auf.

de.wikipedia.org