Tłumaczenia i wymowa vasthechten w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈan·fech·ten CZ. cz. przech. niereg.

1. anfechten PR. (Widerspruch einlegen):

anfechten

aanvechten

anfechten

betwisten

eine Entscheidung/ein Testament anfechten

de geldigheid van een beslissing/van een testament aanvechten

2. anfechten (beunruhigen):

anfechten

aanvechten

anfechten

verontrusten

anfechten

bekommeren

Verzweiflung ficht den Kranken an

de zieke wordt aangevochten door wanhoop

ich lasse es mich nicht anfechten

dat raakt mij niet

was ficht mich das an?

wat heb ik daarmee te maken?

was ficht dich an? podn.

wat overkomt [o. scheelt] [o. bezielt] je?

ˈaus·fech·ten CZ. cz. przech. niereg.

ausfechten

uitvechten

ent·ˈrech·ten [-ˈrɛçtn̩] CZ. cz. przech.

entrechten

van zijn rechten beroven

entrechten

ontrechten

ver·ˈfech·ten [fɛɐ̯ˈfɛçtn̩] CZ. cz. przech. niereg.

verfechten

verdedigen

verfechten

bepleiten

verfechten

zich inzetten voor

ver·ˈflech·ten¹ [fɛɐ̯ˈflɛçtn̩] CZ. cz. przech. niereg.

verflechten

ineenvlechten

verflechten

samenvlechten

ˈflech·ten <flicht, flocht, geflochten> [ˈflɛçtn̩] CZ. cz. przech.

flechten

vlechten ook fig.

Zitate in ein Gespräch flechten

citaten in een gesprek vlechten [o. verweven]

das Haar in Zöpfe [o. zu Zöpfen] flechten

het haar in staarten vlechten

ˈknech·ten [ˈknɛçtn̩] CZ. cz. przech. podn.

knechten

(ver)knechten

knechten

onderdrukken

ˈtrach·ten [ˈtraxtn̩] CZ. cz. nieprzech. podn.

trachten

streven

trachten

trachten

ver·ˈach·ten [fɛɐ̯ˈʔaxtn̩] CZ. cz. przech.

verachten (verächtlich finden)

verachten

verachten (verschmähen)

versmaden

verachten (nicht achten)

minachten

ˈab·dich·ten CZ. cz. przech.

abdichten (dicht machen)

(af)dichten

abdichten (dicht machen)

afsluiten

abdichten (isolieren)

isoleren

ˈab·lich·ten CZ. cz. przech. pot. (fotografieren)

ablichten

(foto)kopiëren

ˈab·rich·ten CZ. cz. przech. (dressieren)

abrichten

africhten

abrichten

dresseren