niderlandzko » niemiecki

pos·ten1 <postte, h. gepost> [pɔstə(n)] CZ. cz. przech.

2. posten (bewaken):

posten
Wache stehen bei +C.
posten
bewachen
alle zaken werden gepost
alle Geschäfte wurden bewacht

pos·ten2 <postte, h. gepost> [pɔstə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. posten (op wacht staan):

posten
Wache stehen

2. posten (werkwilligen het werk beletten):

posten
Streikposten stehen

post1 <post|en> [pɔst] RZ. r.m.

1. post (postbode):

post
Post r.ż.

2. post:

post (raam)
Fensterpfosten r.m.
post (deur)
Türpfosten r.m.

post2 [pɔst] RZ. r.ż. geen l.mn. (instelling; postkantoor; poststukken)

niemiecko » niderlandzki

ˈPos·ten <Postens, Posten> [ˈpɔstn̩] RZ. r.m.

2. Posten (Wache):

Posten
schildwacht
Posten
wachtpost
Posten schieben WOJSK.
op wacht staan
Posten schieben WOJSK.
posten

3. Posten (Anstellung):

Posten
betrekking
Posten
baan
ein ruhiger Posten pot. żart.
een rustig baantje

4. Posten (Position):

Posten
(hoge) functie

5. Posten (Polizeirevier):

Posten
politiepost

6. Posten SPORT (in einem Team):

Posten
plaats

7. Posten GOSP. (Menge):

Posten
partij

8. Posten GOSP. (z. B. eine Rechnung):

Posten
post
ein wesentlicher Posten im Haushalt
een belangrijke post op de begroting

Post <Post, Posten> [pɔst] RZ. r.ż. meist l.poj.

1. Post (Institution) kein l.mn.:

Post
post
Post
posterijen
etw durch die [o. mit der] [o. per ] Post schicken
iets per [o. over de] post sturen

2. Post (Dienststelle) kein l.mn.:

Post
post
Post
postkantoor r.n.
auf die [o. zur ] Post gehen
naar de post [o. het postkantoor] gaan

3. Post (Briefsendungen) kein l.mn.:

Post
post
seine Post erledigen
zijn correspondentie afhandelen

5. Post HIST. (Postkutsche):

Post
postkoets
Post
postwagen
ab die Post! pot.
wegwezen!
los, ab geht die Post! pot.
vooruit, vlug een beetje!

ˈPost- und Fern·mel·de·we·sen RZ. r.n. kein l.mn.

Przykładowe zdania ze słowem posten

op enkele posten besnoeien
an einigen Posten sparen
ze speelden elkaar de voordeligste baantjes toe
sie schanzten sich gegenseitig die besten Posten zu pot.
op wacht staan
Posten schieben WOJSK.
goed fit zijn
auf dem Posten sein pot.
om een betrekking wedijveren
um einen Posten konkurrieren
de wacht betrekken
auf Posten ziehen
een rustig baantje
ein ruhiger Posten pot. żart.
een post vervullen [o. bekleden]
einen Posten ausfüllen
op post/op wacht staan
Posten/Wache stehen
een belangrijke post op de begroting
ein wesentlicher Posten im Haushalt
naar een hoge functie lonken
nach einem hohen Posten schielen
voor een verloren zaak strijden
auf verlorenem Posten stehen [o. kämpfen]
zich niet helemaal fit [o. lekker] voelen
sich nicht ganz auf dem Posten fühlen pot.
iem voor een post voorzien
jdn für einen Posten in Aussicht nehmen
posten [o. onderdelen] van de begroting schrappen
Positionen des Etats streichen

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne