Tłumaczenia dla hasła „Arbeitslosengeldes“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

drei·gend [drɛiɣənt] PRZYM.

1. dreigend (dreiging uitdrukkend):

dreigend

drohend

een dreigend gebaar

eine Drohgebärde

2. dreigend (op het punt staande te gebeuren):

dreigend

drohend

dreigend

bedrohlich

drei·ging <dreiging|en> [drɛiɣɪŋ] RZ. r.ż.

dreiging

Drohung r.ż.

drei·ge·ment <dreigement|en> [drɛiɣəmɛnt] RZ. r.n.

dreigement

Drohung r.ż.

drei·gen¹ <dreigde, h. gedreigd> [drɛiɣə(n)] CZ. cz. przech.

dreigen

drohen

hij dreigde hem te zullen ontslaan

er drohte, ihn zu entlassen

iem met straf dreigen

jdm eine Strafe androhen

drei·nen <dreinde, h. gedreind> [drɛinə(n)] CZ. cz. nieprzech.

dreinen

quengeln

dreinen

greinen

dreads [drɛːts] RZ. l.mn.

dreads

Dreadlocks l.mn.

dreef¹ <dreven> [dref] RZ. r.ż.

1. dreef (laan):

dreef

Allee r.ż.

de prachtige dreven van mijn geboortestreek

die herrlichen Gefilde meiner Heimat

zwroty:

op dreef komen

in Gang [o. Schwung] kommen

niet op dreef zijn

nicht in Form sein

dre·ven CZ.

dreven 3. os. l.mn. cz. prz. van drijven¹, drijven²

Zobacz też drijven , drijven

drij·ven² <dreef, h. gedreven> [drɛivə(n)] CZ. cz. przech.

1. drijven (voor zich uit doen gaan):

drijven

treiben

drijven

vorantreiben

iem op de vlucht drijven

jdn in die Flucht schlagen

de menigte uit elkaar drijven

die Menge auseinandertreiben

2. drijven przen. (bewegen tot):

drijven

treiben

door eerzucht gedreven

aus Ehrgeiz

iem in het nauw drijven

jdn in die Enge treiben

de zaak op de spits drijven

die Sache auf die Spitze treiben

3. drijven (bedrijven):

drijven

treiben

drijven

betreiben

de spot met iem drijven

seinen Spott mit jdm treiben

dat is geen zaak om de spot mee te drijven

die Sache ist nicht zum Scherzen

4. drijven (in beweging brengen):

drijven

treiben

drijven

antreiben

5. drijven (slaan):

drijven

schlagen

drijven

treiben

een spijker in de muur drijven

einen Nagel in die Wand schlagen

6. drijven (figuren slaan in metaal):

drijven

treiben

drij·ven¹ <dreef, h./i. gedreven> [drɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. drijven:

drijven (aan de oppervlakte blijven)

schwimmen

drijven (op het water in de stroming)

treiben

het wrakhout is naar de kust gedreven

das Treibholz ist an die Küste geschwemmt worden

hout drijft op water

Holz schwimmt auf dem Wasser

de zaak drijft op hem przen.

er ist die treibende Kraft des Unternehmens

2. drijven (zweven):

drijven

treiben

drijven

segeln

3. drijven:

drijven (doornat zijn)

(völlig) durchnässt sein

drijven (onder water staan)

unter Wasser stehen

de badkamer dreef

das Badezimmer stand unter Wasser

dreu·mes <dreumes|en> [drøməs] RZ. r.m.

dreumes

Knirps r.m.