W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Zugezogene“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ge·zo·gen: czasownik
ge·zon·gen: czasownik
ge·zwo·re·ne: rzeczownik
in·ge·ze·te·ne: rzeczownik
ge·van·ge·ne: rzeczownik
zo·ge·noemd: przymiotnik i przysłówek
zo·ge·zegd: przysłówek
de·ge·ne: zaimek
die·ge·ne: zaimek
eu·ge·ne·se: rzeczownik
ge·zon·ken: czasownik
ge·zou·ten: przymiotnik i przysłówek
on·ge·zond: przymiotnik i przysłówek
ge·zon·den: czasownik
ge·zon·nen: czasownik
zo·ge·he·ten: przymiotnik i przysłówek
zo·gen: czasownik

Widzisz podobne wyniki: gezogen , ingezetene , gezworene , gezongen , zogen , zogeheten , gezonnen , gezonden , ongezond , gezouten , gezonken , eugenese , diegene , degene , zogezegd , zogenoemd i gevangene

ge·zo·gen CZ.

gezogen volt. deelw. van zuigen¹, zuigen²

Zobacz też zuigen , zuigen

zui·gen² <zoog, h. gezogen> [zœyɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

zuigen (stofzuigen)

op zijn duim zuigen

am Daumen lutschen

zui·gen¹ <zoog, h. gezogen> [zœyɣə(n)] CZ. cz. przech.

ge·zon·gen CZ.

gezongen volt. deelw. van zingen¹, zingen²

Zobacz też zingen , zingen

zin·gen² <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] CZ. cz. nieprzech.

dat lied zingt gemakkelijk

dieses Lied ist leicht zu singen

zin·gen¹ <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] CZ. cz. przech.

hij zingt altijd hetzelfde liedje przen.

er bringt immer dieselbe Leier vor

ge·zwo·re·ne <gezworene|n> [ɣəzworənə] RZ. r.m. en r.ż.

Geschworene(r) r.ż. (r.m.)

in·ge·ze·te·ne <ingezetene|n> [ɪŋɣəzetənə] RZ. r.m. en r.ż.

Alteingesessene(r) r.ż. (r.m.)

ge·van·ge·ne <gevangene|n> [ɣəvɑŋənə] RZ. r.m. en r.ż.

1. gevangene (gevangen genomen persoon):

Gefangene(r) r.ż. (r.m.)

2. gevangene (gedetineerde):

Häftling r.m.

Gefangene(r) r.ż. (r.m.)

zo·ge·noemd [zoɣənumt] PRZYM.

zo·ge·zegd [zoɣəzɛxt] PRZYSŁ.

1. zogezegd (om het zo uit te drukken):

2. zogezegd (vrijwel):

de·ge·ne [dəɣenə] ZAIM. wsk. zaim.

derjenige r.m.

diejenige r.ż.

dasjenige r.n.

is hij degene die komen zou?

ist er derjenige, der kommen würde?

die·ge·ne [diɣenə] ZAIM. wsk. zaim.

derjenige r.m.

diejenige r.ż.

diegene, die

wer

eu·ge·ne·se [œyɣenezə] RZ. r.ż. geen l.mn.

Eugenik r.ż.

ge·zon·ken CZ.

gezonken volt. deelw. van zinken²

Zobacz też zinken , zinken

zin·ken² <zonk, i. gezonken> [zɪŋkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. zinken (niet blijven drijven):

een schip tot zinken brengen

ein Schiff versenken

2. zinken ((weg)zakken):

in elkaar zinken

bij iem in het niets zinken

neben jdm verblassen

de moed zonk hem in de schoenen przen.

ihm rutschte das Herz in die Hose

van schaamte door de grond zinken przen.

vor Scham im Boden versinken

zin·ken¹ [zɪŋkə(n)] PRZYM.

Zink-

een zinken dakgoot

eine Zinkdachrinne

ge·zou·ten¹ [ɣəzɑutə(n)] PRZYM.

1. gezouten (gepekeld):

de gezouten haring

2. gezouten przen.:

gezouten taal

derbe Sprache r.ż.

on·ge·zond [ɔŋɣəzɔnt] PRZYM.

1. ongezond (ziekelijk):

een ongezonde gelaatskleur

eine ungesunde Gesichtsfarbe

2. ongezond (nadelig voor de gezondheid):

ongezonde lucht

ungesunde Luft r.ż.

3. ongezond (nadelig voor het geestelijk welzijn):

ongezonde beïnvloeding

schädliche(r) Einfluss r.m.

ge·zon·den CZ.

gezonden volt. deelw. van zenden¹, zenden²

Zobacz też zenden , zenden

zen·den² <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] CZ. cz. przech.

zenden (sturen)

zenden (sturen)

zenden gesch.

zenden (doen toekomen)

iem naar de andere wereld zenden

jdn ins Jenseits befördern pot.

iem met verlof zenden

zen·den¹ <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] CZ. cz. nieprzech.

zenden RADIO, TV

zenden RADIO, TV

ge·zon·nen CZ.

gezonnen volt. deelw. van zinnen¹, zinnen²

Zobacz też zinnen , zinnen

zin·nen² <zinde, h. gezind> [zɪnə(n)] CZ. cz. nieprzech. (aanstaan)

dat zinde hem wel

das sagte ihm zu

zin·nen¹ <zon, h. gezonnen> [zɪnə(n)] CZ. cz. nieprzech. (peinzen over)

op wraak zinnen

auf Rache sinnen

zo·ge·he·ten PRZYM.

zogeheten → zogenoemd

Zobacz też zogenoemd

zo·ge·noemd [zoɣənumt] PRZYM.

zo·gen¹ <zoogde, h. gezoogd> [zoɣə(n)] CZ. cz. przech.

zogen (kind ook)

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski