W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „angebrochene“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

af·ge·bro·ken: przymiotnik i przysłówek
ge·bro·ken: przymiotnik i przysłówek
wan·ge·drocht: rzeczownik
aan·ge·bo·ren: przymiotnik i przysłówek
bro·chu·re: rzeczownik
ge·broe·ders: rzeczownik
on·af·ge·bro·ken: przymiotnik i przysłówek
in·ge·brand: przymiotnik i przysłówek
eu·ro·cheque: rzeczownik
gi·ro·cheque: rzeczownik
ge·sche·nen: czasownik
on·ge·brei·deld: przymiotnik i przysłówek
bro·che: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: afgebroken , aangeboren , wangedrocht , gebroken , broche , ongebreideld , geschenen , girocheque , eurocheque , ingebrand , onafgebroken , gebroeders i brochure

af·ge·bro·ken [ɑfxəbrokə(n)] PRZYM.

1. afgebroken (geen volle zin vormend):

afgebroken woorden

abgebrochene Worte l.mn.

2. afgebroken (kort en bondig):

een afgebroken stijl

ein abgehackter Stil

afgebroken zinnen

abgerissene Sätze l.mn.

ge·bro·ken¹ [ɣəbrokə(n)] PRZYM.

1. gebroken:

gebroken (stuk)

gebroken (in meerdere stukken)

een gebroken bordje

ein zerbrochener Teller

het gebroken geweertje

das gebrochene Gewehr

2. gebroken (lichamelijk of geestelijk uitgeput):

hij is innerlijk gebroken

er ist innerlich zerbrochen

zich gebroken voelen (lichamelijk)

sich wie gerädert fühlen pot.

zich gebroken voelen (geestelijk)

3. gebroken (stamelend, gebrekkig):

hij sprak haar in gebroken Frans aan

er sprach sie in gebrochenem Französisch an

4. gebroken (kleuren):

gebroken wit

gebrochene(s) Weiß r.n.

gebroken akkoorden muz.

gebrochene Akkorde l.mn.

een gebroken getal wisk. (breuk)

een gebroken getal wisk. (gemengd getal)

eine gemischte Zahl

wan·ge·drocht <wangedrocht|en> [wɑŋɣədrɔxt] RZ. r.n.

wangedrocht

Scheusal r.n.

wangedrocht

Ungetüm r.n.

aan·ge·bo·ren [aŋɣəborə(n)] PRZYM.

1. aangeboren (ingeboren):

2. aangeboren (door, met de geboorte verkregen):

aangeboren rechten

angestammte Rechte l.mn.

bro·chu·re <brochure|s> [brɔʃyrə] RZ. r.ż.

Broschüre r.ż.

ge·broe·ders [ɣəbrudərs] RZ.

Brüder l.mn.

gebroeders econ.

Gebrüder l.mn.

on·af·ge·bro·ken [ɔnɑfxəbrokə(n)] PRZYM.

1. onafgebroken:

onafgebroken (doorlopend)

onafgebroken (aanhoudend)

40 jaar onafgebroken dienst

40 Jahre ununterbrochener Dienst

2. onafgebroken:

onafgebroken (voortdurend)

onafgebroken (aanhoudend)

onafgebroken (aanhoudend)

zijn onafgebroken inzet voor de vrede

seine unablässigen Bemühungen um den Frieden

onafgebroken praten

ununterbrochen [o. pausenlos] reden

in·ge·brand PRZYM.

dat staat er bij mij ingebrand

das hat sich mir tief eingeprägt

eu·ro·cheque <eurocheque|s> [øroʃɛk] RZ. r.m.

Eurocheque r.m.

gi·ro·cheque <girocheque|s> [ɣiroʃɛk] RZ. r.m.

Postscheck r.m.

ge·sche·nen CZ.

geschenen volt. deelw. van schijnen

Zobacz też schijnen

schij·nen <scheen, h. geschenen> [sxɛinə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. schijnen:

schijnen (glans, licht geven)

schijnen (met sterk licht)

schijnen (stralen)

de zon schijnt

die Sonne scheint

2. schijnen przen. (stralen):

3. schijnen (lijken, de indruk maken van):

het schijnt mij dat …

mir scheint, dass …

naar het schijnt

naar het schijnt

allem Anschein nach

hij schijnt een goede tandarts te zijn

er scheint ein guter Zahnarzt zu sein

on·ge·brei·deld [ɔŋɣəbrɛidəlt] PRZYM.

ongebreideld

ongebreideld

bro·che <broche|s> [brɔʃ] RZ. r.ż.

Brosche r.ż.

broche (langwerpig)

Schmucknadel r.ż.

broche (langwerpig)

Anstecknadel r.ż.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski