niderlandzko » niemiecki

aan·to·nen <toonde aan, h. aangetoond> [antonə(n)] CZ. cz. przech.

3. aantonen (tot uitdrukking brengen):

aan·to·nend [antonənt] PRZYM.

ver·to·nen1 <vertoonde zich, h. zich vertoond> [vərtonə(n)] CZ. wk ww

vertonen zich vertonen (zich laten zien):

to·nen1 <toonde zich, h. zich getoond> [tonə(n)] CZ. wk ww

be·to·nen1 <betoonde, h. betoond> [bətonə(n)] CZ. cz. przech. (betuigen)

ont·tro·nen <onttroonde, h. onttroond> [ɔntronə(n)] CZ. cz. przech.

mee·tro·nen <troonde mee, h. meegetroond> [metronə(n)] CZ. cz. przech.

bij·wo·nen <woonde bij, h. bijgewoond> [bɛiwonə(n)] CZ. cz. przech.

1. bijwonen (opzettelijk):

beiwohnen form. +C.

2. bijwonen (zonder opzet):

bijwonen pot.

be·kro·nen <bekroonde, h. bekroond> [bəkronə(n)] CZ. cz. przech.

1. bekronen (een prijs toekennen aan):

2. bekronen (een goed einde geven aan):

ver·wo·nen <verwoonde, h. verwoond> [vərwonə(n)] CZ. cz. przech.

sa·men·wo·nen <woonde samen, h. samengewoond> [samə(n)wonə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. samenwonen (ongehuwd samenleven):

ho·nen1 <hoonde, h. gehoond> [honə(n)] CZ. cz. nieprzech. (honend spreken)

klo·nen <kloonde, h. gekloond> [klonə(n)] CZ. cz. przech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski