niderlandzko » niemiecki

aan·den·ken [andɛŋkə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

uit·den·ken1 <dacht uit, h. uitgedacht> [œydɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

be·den·ken1 <bedacht zich, h. zich bedacht> [bədɛŋkə(n)] CZ. wk ww zich bedenken

2. bedenken (van gedachten veranderen):

ge·den·ken1 <gedacht, h. gedacht> [ɣədɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

1. gedenken (eraan terugdenken):

2. gedenken (in gedachtenis houden):

gedenken +D.

3. gedenken (nooit vergeten):

in·den·ken <dacht zich in, h. zich ingedacht> [ɪndɛŋkə(n)] CZ. wk ww

na·den·ken1 [nadɛŋkə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

weg·den·ken <dacht weg, h. weggedacht> [wɛɣdɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

her·den·ken <herdacht, h. herdacht> [hɛrdɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

1. herdenken (de herinnering vieren):

gedenken +D.

3. herdenken (zich weer in gedachten brengen):

mee·den·ken <dacht mee, h. meegedacht> [medɛŋkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ver·den·ken <verdacht, h. verdacht> [vərdɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

door·den·ken2 <doordacht, h. doordacht> [dordɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

over·den·ken <overdacht, h. overdacht> [ovərdɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

wens·den·ken [wɛnzdɛŋkə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

te·rug·den·ken <dacht terug, h. teruggedacht> [tərʏɣdɛŋkə(n)] CZ. cz. nieprzech. (denken aan iets in het verleden)

in·schen·ken <schonk in, h. ingeschonken> [ɪnsxɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

af·dan·ken <dankte af, h. afgedankt> [ɑvdɑŋkə(n)] CZ. cz. przech.

1. afdanken form. (ontslaan):

2. afdanken (buiten gebruik stellen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski