niderlandzko » niemiecki

duur1 [dyr] RZ. r.m. geen l.mn.

duur2 <dure, duurder, duurst> [dyr] PRZYM.

1. duur:

duur (hoog van prijs)
duur (zeer duur)
dat is mij veel te duur

2. duur (zwaarwegend, bindend):

duur

3. duur (gewichtig doend):

duur
duur
een duur woord

duur3 [dyr] PRZYSŁ.

1. duur (voor, met veel geld):

duur
een duur gekochte eer przen.
iets komt iem duur te staan przen.

2. duur (zo dat men er zeer door gebonden is):

duur
duur

3. duur (gewichtig):

duur
duur doen

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski