niderlandzko » niemiecki

be·wa·ring [bəwarɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

3. bewaring:

Wahrung r.ż.
Behütung r.ż.

er·va·ring <ervaring|en> [ɛrvarɪŋ] RZ. r.ż.

2. ervaring (ondervinding):

Erfahrung r.ż.
Erlebnis r.n.

le·vens·er·va·ring <levenservaring|en> [levənsɛrvarɪŋ] RZ. r.ż.

even·eens [evə(n)ens] PRZYSŁ.

2. eveneens (op dezelfde wijze):

eve·ne·ment <evenement|en> [evənəmɛnt] RZ. r.n.

1. evenement (publieke gebeurtenis):

2. evenement (gewichtig, merkwaardig voorval):

Ereignis r.n.

to·ve·na·rij <tovenarij|en> [tovənarɛi] RZ. r.ż.

tovenarij → toverij

Zobacz też toverij

to·ve·rij <toverij|en> [tovərɛi] RZ. r.ż.

be·spa·ring <besparing|en> [bəsparɪŋ] RZ. r.ż.

1. besparing (het uitsparen):

Einsparung r.ż.

2. besparing (het uitgespaarde):

Ersparnis r.ż.
Einsparung r.ż.

in·kla·ring <inklaring|en> [ɪŋklarɪŋ] RZ. r.ż.

aan·va·ring <aanvaring|en> [anvarɪŋ] RZ. r.ż. ook przen.

op·kla·ring <opklaring|en> [ɔpklarɪŋ] RZ. r.ż.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski