niderlandzko » niemiecki

ge·won·den CZ.

gewonden volt. deelw. van winden

Zobacz też winden

win·den <wond, h. gewonden> [wɪndə(n)] CZ. cz. przech.

ge·won·de <gewonde|n> [ɣəwɔndə] RZ. r.m. en r.ż.

Verletzte(r) r.ż. (r.m.)
Verwundete(r) r.ż. (r.m.)

ge·wor·den CZ.

geworden volt. deelw. van worden¹, worden²

Zobacz też worden , worden

wor·den2 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] CZ. cz. pos. (ter aanduiding van de lijdende vorm)

wor·den1 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] CZ. mod cz. pos.

1. worden (in de genoemde toestand raken):

een·den·ei <eendenei|eren> [endə(n)ɛi] RZ. r.n.

ge·ween [ɣəwen] RZ. r.n. geen l.mn.

over·le·de·ne <overledene|n> [ovərledənə] RZ. r.m. en r.ż.

Verstorbene(r) r.ż. (r.m.)

ge·wa·pen·der·hand [ɣəwapəndərhɑnt] PRZYSŁ.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski