Tłumaczenia dla hasła „keurs“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

beurs¹ <beurzen> [børs] RZ. r.ż.

1. beurs:

beurs (studiebeurs)

Stipendium r.n.

beurs (studielening)

Teilstipendium r.n.

2. beurs econ. (gebouw):

beurs

Börse r.ż.

een zwakke beurs

eine flaue Börse

3. beurs (tentoonstelling):

beurs

Messe r.ż.

4. beurs (portemonnee):

beurs

Geldbeutel r.m.

beurs

Geldbörse r.ż.

een smalle beurs

ein schmaler Geldbeutel

een goed gevulde beurs

eine gut gespickte Brieftasche

zijn eigen beurs spekken

in die eigene Tasche wirtschaften

zijn beurs trekken

den Geldbeutel zücken

kers¹ <kers|en> [kɛrs] RZ. r.m. (boom)

kers

Kirsche r.ż.

kers

Kirschbaum r.m.

keur <keur|en> [kør] RZ. r.ż.

1. keur (stempelmerk):

keur

Punze r.ż.

2. keur (selectie):

keur

Auswahl r.ż.

keur

Auslese r.ż.

de keur van de natie

die Elite der Nation

een keur van lekkernijen

eine reiche Auswahl an Leckerbissen

te kust en te keur

in reichster Auswahl

keus <keuzen> [køs] RZ. r.ż.

1. keus (het kiezen):

keus

Wahl r.ż.

een keus maken

eine Wahl treffen

er is geen keus

es gibt keine Alternative

hij had geen (andere) keus

ihm blieb keine andere Wahl

een goede keus

eine gute Wahl

iem de keus laten

jdm die Wahl (über)lassen

naar keus

je nach Wahl

iem voor de keus stellen

jdn vor die Wahl stellen

hij liet zijn keus vallen op iets/iem

seine Wahl fiel auf etw/jdn

aan jou de keus

du hast die Wahl

aan jou de keus

die Entscheidung liegt bei dir

voor de keus staan

vor der Wahl stehen

2. keus (sortering):

keus

Auswahl r.ż.

eerste/tweede keus

erste/zweite Wahl r.ż.

een grote keus

eine reiche Auswahl

keu·ren <keurde, h. gekeurd> [kørə(n)] CZ. cz. przech.

keuren

prüfen

keuren (proeven)

kosten

keuren (vlees)

beschauen

keuren gesch.

mustern

keuren med.

ärztlich untersuchen

iem geen blik waardig keuren

jdn keines Blickes würdigen

films keuren

Filme zensieren

voor militaire dienst gekeurd worden

gemustert werden

keu·rig¹ <keurige, keuriger, keurigst> [kørəx] PRZYM.

1. keurig:

keurig (net, netjes)

ordentlich

keurig (net, netjes)

tadellos

keurig (mensen, ook)

anständig

keurig (mensen, ook)

adrett

keurige manieren

tadellose Manieren l.mn.

het zijn keurige mensen

das sind adrette Leute

2. keurig (smaakvol):

keurig

ausgesucht

keurig

gepflegt

keurig

geschmackvoll

een keurige bloes

eine geschmackvolle Bluse

een keurig handschrift

eine saubere Handschrift

een keurig kapsel

eine gepflegte Frisur

3. keurig (zeer goed):

keurig

ausgezeichnet

keurig

tadellos

keurig

sauber

een keurig schoolrapport

ein tadelloses Zeugnis

Keuls [køls] PRZYM.

Keuls

kölnisch

Keuls

Kölner

keu·ze¹ <keuze|n, keuze|s> [køzə] RZ. r.ż.

1. keuze (handeling):

keuze

Wahl r.ż.

geen andere keuze hebben

keine andere Wahl haben

iem voor de keuze stellen

jdn vor die Wahl stellen

zijn keuze laten vallen op

seine Wahl fallen lassen auf

een keuze maken

eine Wahl treffen

aan jou de keuze

du hast die Wahl

voor de keuze staan

die Wahl haben

2. keuze (geheel):

keuze

Auswahl r.ż.

keuze

Auslese r.ż. form.

keu <keu|s, keu|en> [kø] RZ. r.ż. (biljartstok)

keu

Billardstock r.m.

keu

Queue r.n.

kerst [kɛrst] RZ. r.ż. geen l.mn.

kerst

Weihnachten r.n. meist ohne Artikel

met de kerst kom ik

ich komme zu Weihnachten

een witte kerst

weiße Weihnachten

keu·ring <keuring|en> [kørɪŋ] RZ. r.ż.

1. keuring (het keuren, gekeurd worden):

keuring

Prüfung r.ż.

de keuring van films

die Filmzensur

2. keuring (onderzoek):

keuring

Untersuchung r.ż.

keuring gesch.

Musterung r.ż.

een medische keuring

eine ärztliche Untersuchung

naar de keuring moeten gesch.

zur Musterung geladen sein

ve·lours¹ [vəlur] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

velours

Velours r.m.

ket·ters [kɛtərs] PRZYM.

ketters

ketzerisch