Tłumaczenia dla hasła „ruhende“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ben·de <bende|n, bende|s> [bɛndə] RZ. r.ż.

1. bende (rommel):

bende

Durcheinander r.n.

bende

Chaos r.n.

2. bende pot. (groot aantal):

bende

Haufen r.m.

3. bende:

bende (troep: georganiseerd)

Bande r.ż.

bende (troep: ongeorganiseerd)

Horde r.ż.

len·de <lende|n, lende|nen> [lɛndə] RZ. r.ż.

1. lende (deel van de rug):

lende

Lende r.ż.

2. lende:

lende (dieren)

Lende r.ż.

lende (klein stuk)

Lendchen r.n.

tien·de¹ [tində] PRZYM.

tiende

zehntel

een tiende gedeelte

ein Zehntel

zien·de [zində] PRZYM.

ziende blind zijn przen.

mit sehenden Augen blind sein form.

be·ken·de <bekende|n> [bəkɛndə] RZ. r.m. en r.ż.

bekende

Bekannte(r) r.ż. (r.m.)

le·gen·de <legende|n, legende|s> [ləɣɛndə] RZ. r.ż.

1. legende rel.:

legende

Legende r.ż.

legende

Heiligenerzählung r.ż.

2. legende (sage, sprookje):

legende

Legende r.ż.

3. legende ((land)kaart):

legende

Legende r.ż.

el·len·de [ɛlɛndə] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. ellende (rampzalige toestand, ervaring):

ellende

Elend r.n.

van pure ellende

aus purer Not

het (toon)beeld van ellende

das Bild des Elends [o. Jammers]

van ellende huilen (verdriet)

vor Kummer weinen

van ellende huilen (wanhoop)

vor Verzweiflung weinen

2. ellende:

ellende (narigheid: innerlijk)

Ärger r.m.

ellende (narigheid: uiterlijk)

Schlamassel r.m.

dat geeft alleen maar (een hoop) ellende

das bringt nur (einen Haufen) Ärger

de ellende is, dat …

das Schlimme ist, dass …

het hoopje ellende

das Häufchen Elend

ne·gen·de¹ [neɣəndə] PRZYM.

negende

neuntel

een negende deel

ein Neuntel

ze·ven·de¹ [zevəndə] PRZYM.

zevende

siebtel

een zevende deel

ein Siebtel

een zevende liter

ein Siebtelliter

hein·de [hɛində] PRZYSŁ.

van heinde en verre

von nah und fern

hin·de <hinde|n, hinde|s> [hɪndə] RZ. r.ż.

hinde

Hirschkuh r.ż.

kun·de <kunde|s> [kʏndə] RZ. r.ż.

kunde

Können r.n.

kunde

Könnerschaft r.ż.

kunde

Kunst r.ż.

uit dit werk spreekt grote kunde

diese Arbeit zeugt von großem Können

ron·de <ronde|n, ronde|s> [rɔndə] RZ. r.ż.

1. ronde (rondgang):

ronde

Runde r.ż.

ronde

Rundgang r.m.

het gerucht doet de ronde

das Gerücht geht um

de postbode doet zijn ronde

der Postbote macht seine Runde

2. ronde (deel van een wedstrijd):

ronde

Runde r.ż.

ronde

Gang r.m.

ronde

Durchgang r.m.

3. ronde (rondje):

ronde

Runde r.ż.

ronde

Lage r.ż.

de laatste ronde

die letzte Runde

4. ronde (omtrek):

ronde

Umkreis r.m.

de ronde van Frankrijk

die Tour de France

twee ronden voor/achter liggen

zwei Runden in Führung/im Rückstand liegen

ro·ton·de <rotonde|n, rotonde|s> [rotɔndə] RZ. r.ż.

1. rotonde (verkeersplein):

rotonde

Kreisel r.m.

rotonde

Kreisverkehr r.m.

op een rotonde heeft rechts voorrang

im Kreisverkehr gilt rechts vor links

2. rotonde (rond gebouw):

rotonde

Rotunde r.ż.

rotonde

Rundbau r.m.

schan·de <schande|s> [sxɑndə] RZ. r.ż.

schande

Schande r.ż.

schande

Schmach r.ż. form.

zijn familie schande aandoen

seiner Familie C. Schande machen

het is geen schande om …

es ist keine Schande, …

schande van iets spreken

über etw B. empört sein

iem te schande maken (oneer aandoen)

jdm Schande bringen

iem te schande maken (logenstraffen)

jdn als Lügner anprangern [o. brandmarken]

hen·del <hendel|s> [hɛndəl] RZ. r.n. of r.m.

hendel

Hebel r.m.

rund <rund|eren> [rʏnt] RZ. r.n.

1. rund (zoogdier):

rund

Rind r.n.

bloeden als een rund

wie ein Schwein bluten pot.

2. rund:

rund (stommeling)

Rindvieh r.n. pej.

rund (stommeling)

Hornochse r.m. pej.

rund (van een vrouw)

(blöde) Kuh r.ż. pej.

zo stom als een rund

dumm wie Bohnenstroh pot.