W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „wegschwären“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

weg·schui·ven: czasownik
weg·stu·ren: czasownik
weg·slaan: czasownik
weg·sle·pen: czasownik
weg·slik·ken: czasownik
weg·slui·pen: czasownik
weg·smij·ten: czasownik
weg·spoe·len: czasownik
weg·ster·ven: czasownik
weg·stop·pen: czasownik
be·zwa·ren: czasownik
ver·zwa·ren: czasownik
deeg·wa·ren: rzeczownik
le·der·wa·ren: rzeczownik
vlees·wa·ren: rzeczownik
ver·ha·ren: czasownik

Widzisz podobne wyniki: wegschuiven , wegsturen , verharen , vleeswaren , lederwaren , deegwaren , verzwaren , bezwaren , wegstoppen , wegsterven , wegspoelen , wegsmijten , wegsluipen , wegslikken , wegslepen i wegslaan

weg·schui·ven <schoof weg, h. weggeschoven> [wɛxsxœyvə(n)] CZ. cz. przech.

wegschuiven

wegschuiven

beiseiteschieben

wegschuiven

weg·stu·ren <stuurde weg, h. weggestuurd> [wɛxstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. wegsturen:

wegsturen (wegzenden)

wegsturen (wegzenden)

wegsturen (met een bepaald doel)

iem uit de klas wegsturen

jdn aus der Klasse entfernen

hij werd weggestuurd om de sleutel te gaan halen

er wurde losgeschickt, um den Schlüssel zu holen

2. wegsturen (verzenden):

een brief wegsturen

einen Brief abschicken

3. wegsturen (ontslag geven):

het kabinet wegsturen

das Kabinett nach Hause schicken

weg·slaan <sloeg weg, h. weggeslagen> [wɛxslan] CZ. cz. przech.

wegslaan (door water ook)

wegslaan (door water ook)

bij die storm sloegen grote stukken land weg

bei dem Sturm wurden große Teile des Landes weggespült

ergens niet (van) weg te slaan zijn przen.

sich von etw nicht losmachen [o. trennen] können

weg·sle·pen <sleepte weg, h. weggesleept> [wɛxslepə(n)] CZ. cz. przech.

1. wegslepen (slepend wegnemen):

wegslepen MOT.

2. wegslepen (roven, wegvoeren):

≈ verschleppen

≈ rauben

weg·slik·ken <slikte weg, h. weggeslikt> [wɛxslɪkə(n)] CZ. cz. przech.

hinunterschlucken

weg·slui·pen <sloop weg, i. weggeslopen> [wɛxslœypə(n)] CZ. cz. nieprzech.

(sich) davonschleichen

weg·smij·ten <smeet weg, h. weggesmeten> [wɛxsmɛitə(n)] CZ. cz. przech.

weg·spoe·len¹ <spoelde weg, h. weggespoeld> [wɛxspulə(n)] CZ. cz. przech.

1. wegspoelen (op de stroom meevoeren):

2. wegspoelen (door spoelen verwijderen):

hinunterspülen

zijn eten wegspoelen

sein Essen hinunterspülen

weg·ster·ven <stierf weg, i. weggestorven> [wɛxstɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. wegsterven (onhoorbaar worden):

wegstervende voetstappen

verhallende Schritte

2. wegsterven (wegkwijnen):

dahinsterben form.

(da)hinsiechen form.

de zieke sterft langzaam weg

der Kranke siecht dahin form.

weg·stop·pen <stopte weg, h. weggestopt> [wɛxstɔpə(n)] CZ. cz. przech.

1. wegstoppen (verstoppen):

2. wegstoppen (verdringen) psych.:

be·zwa·ren <bezwaarde, h. bezwaard> [bəzwarə(n)] CZ. cz. przech.

1. bezwaren (beladen, belasten):

2. bezwaren (schuldgevoelens):

zijn slechte geweten bezwaart hem

das schlechte Gewissen drückt ihn

ver·zwa·ren² <verzwaarde, h. verzwaard> [vərzwarə(n)] CZ. cz. przech.

1. verzwaren (zwaarder maken):

een dijk verzwaren

einen Deich verstärken

2. verzwaren przen. (versterken, vergroten):

iems straf verzwaren

jds Strafe verschärfen

iems taak verzwaren

jds Aufgabe erschweren

deeg·wa·ren [dexwarə(n)] RZ. l.mn.

Teigwaren l.mn.

le·der·wa·ren [ledərwarə(n)] RZ. l.mn.

Lederwaren l.mn.

vlees·wa·ren [vleswarə(n)] RZ. l.mn.

Fleisch- und Wurstwaren l.mn.

de fijne vleeswaren

ver·ha·ren <verhaarde, i. verhaard> [vərharə(n)] CZ. cz. nieprzech. (de haren verliezen)

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski