W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ein·dig: przymiotnik i przysłówek
in·za·ge: rzeczownik
ein·de: rzeczownik
eind·je: rzeczownik
hei·li·ge: rzeczownik
in·tri·ge: rzeczownik
vun·zig: przymiotnik i przysłówek
ran·zig: przymiotnik i przysłówek
in·zien: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: inzage , eindig , inzien , ranzig , vunzig , intrige , heilige , eindje i einde

ein·dig [ɛindəx] PRZYM.

1. eindig (een einde hebbende):

eindig

endlich

eindig

vergänglich

de eindige reeksen wisk.

die endlichen Reihen

2. eindig (beperkt):

eindig

endlich

eindig

begrenzt

ons eindig verstand

unser begrenzter Verstand

in·za·ge [ɪnzaɣə] RZ. r.ż. geen l.mn.

inzage

Einsicht r.ż.

inzage

Einblick r.m.

inzage (goederen, boeken)

Ansicht r.ż.

inzage verlenen in de processtukken

Einblick in die Akten gewähren

een boek ter inzage ontvangen

ein Buch zur Ansicht empfangen

ein·de <einde|n, einde|s> [ɛində] RZ. r.n.

1. einde (plaats):

einde

Ende r.n.

er komt geen einde aan

es nimmt kein Ende

het einde van de weg/van de tafel

das Ende des Weges/des Tisches

dan is het einde zoek

dann gibt es kein Halten mehr

2. einde (moment):

einde

Ende r.n.

einde

Schluss r.m.

aan het einde van zijn Latijn zijn przen.

mit seinem Latein am Ende sein

tot het bittere einde doorgaan

bis zum bitteren Ende gehen

tegen het einde van de winter

gegen Ende des Winters

tegen [o. bij ] het einde van het jaar

zum Jahresende

iets ten einde brengen

etw zu Ende bringen

een termijn/een contract loopt ten einde

eine Frist/ein Vertrag läuft ab

tot het einde toe

bis zum Schluss

van het begin tot het einde leugens

von Anfang bis Ende erlogen

ten einde raad zijn

weder aus noch ein wissen

eind goed, al goed przysł.

Ende gut, alles gut

aan alles komt een einde przysł.

alles hat einmal ein Ende

3. einde (resultaat):

einde

Ende r.n.

einde

Abschluss r.m.

einde

Ergebnis r.n.

het einde van de besprekingen was, dat …

das Ergebnis der Besprechungen war, dass …

iets tot een goed einde brengen

etw zu einem guten Abschluss bringen

het einde van het liedje

das Ende vom Lied

het einde! pot.

spitze!

eind·je <eindje|s> [ɛincə] RZ. r.n.

1. eindje (stukje, restantje):

eindje

Stückchen r.n.

eindje

(kleine(r)) Rest r.m.

2. eindje (korte afstand):

eindje

Katzensprung r.m.

eindje

(kurze(s)) Stück r.n.

eindje

kleine Strecke r.ż.

een eindje omlopen

ein Stück spazieren gehen

een eindje omlopen

einen kleinen Spaziergang machen

3. eindje (uiteinde):

eindje

Ende r.n.

de eindjes niet/met moeite aan elkaar kunnen [o. knopen] przen.

mit seinem Geld nicht/kaum auskommen

4. eindje (dood):

eindje

Lebensende r.n.

eindje

Tod r.m.

hei·li·ge <heilige|n> [hɛiləɣə] RZ. r.m. en r.ż.

heilige

Heilige(r) r.ż. (r.m.)

in·tri·ge <intrige|s> [ɪntriʒə, ɪntriɣə] RZ. r.ż.

1. intrige (complot):

intrige

Intrige r.ż.

een intrige opzetten

eine Intrige einfädeln

2. intrige (verwikkeling, plot):

intrige

Plot r.m. r.n. r.n.

vun·zig <vunzige, vunziger, vunzigst> [vʏnzəx] PRZYM. (onzedelijk; smerig)

vunzig

dreckig

ran·zig <ranzige, ranziger, ranzigst> [rɑnzəx] PRZYM.

ranzig

ranzig

in·zien¹ [ɪnzin] RZ. r.n. geen l.mn.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „einzige“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ein·dig [ɛindəx] PRZYM.

1. eindig (een einde hebbende):

2. eindig (beperkt):

in·za·ge [ɪnzaɣə] RZ. r.ż. geen l.mn.

ein·de <einde|n, einde|s> [ɛində] RZ. r.n.

1. einde (plaats):

2. einde (moment):

3. einde (resultaat):

eind·je <eindje|s> [ɛincə] RZ. r.n.

1. eindje (stukje, restantje):

2. eindje (korte afstand):

3. eindje (uiteinde):

4. eindje (dood):

hei·li·ge <heilige|n> [hɛiləɣə] RZ. r.m. en r.ż.

in·tri·ge <intrige|s> [ɪntriʒə, ɪntriɣə] RZ. r.ż.

1. intrige (complot):

2. intrige (verwikkeling, plot):

vun·zig <vunzige, vunziger, vunzigst> [vʏnzəx] PRZYM. (onzedelijk; smerig)

ran·zig <ranzige, ranziger, ranzigst> [rɑnzəx] PRZYM.

in·zien1 [ɪnzin] RZ. r.n. geen l.mn.

Przeszukaj słownik

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

in·zien¹ [ɪnzin] RZ. r.n. geen l.mn.