Tłumaczenia dla hasła „fades“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

des [dɛs] PRZYSŁ. pot. (daarom)

des

deswegen

des te beter

umso besser

des te beter

desto besser

hoe meer …, des te …

je mehr …, desto …

adres <adres|sen> [adrɛs] RZ. r.n.

1. adres (woon-, verblijfplaats):

adres

Adresse r.ż.

adres

Wohnort r.m.

die opmerking was aan het adres van jouw zus przen.

die Bemerkung galt deiner Schwester

een goed adres voor fotoartikelen

eine gute Adresse für Fotoartikel

per adres

(wohnhaft) bei

bij iem aan het verkeerde adres zijn przen.

bei jdm an der falschen Adresse sein

2. adres (vermelding van de woonplaats en straat):

adres

Adresse r.ż.

adres

Anschrift r.ż.

3. adres comput.:

adres

Speicheradresse r.ż.

fa·bel <fabel|s, fabel|en> [fabəl] RZ. r.ż.

1. fabel (vertelling):

fabel

Fabel r.ż.

de fabel van de wolf en het lam

die Fabel vom Lamm und dem Wolf

2. fabel:

fabel (verzinsel)

Fabel r.ż.

fabel (sprookje)

Märchen r.n.

iets naar het rijk der fabelen verwijzen przen.

etw ins Reich der Fabel verbannen

vertel me geen fabeltjes!

erzähl mir keine Märchen!

fa·ce [fɑs]

en face (tegenover)

vis-à-vis +C.

en face (van voren)

von vorne gesehen

en face (van voren)

en face spec.

fa·cet <facet|ten> [fasɛt] RZ. r.n.

1. facet (aspect):

facet

Aspekt r.m.

een ander facet belichten

einen anderen Aspekt beleuchten

2. facet (geslepen vlak):

facet

Facette r.ż.

fa·len <faalde, h. gefaald> [falə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. falen (tekortschieten):

falen

versagen

de regering faalt in deze kwestie

die Regierung versagt in dieser Angelegenheit

2. falen (mislukken):

falen

scheitern

falen

misslingen

mijn pogingen falen

meine Versuche scheitern

zijn schot faalde

sein Schuss verfehlte das Ziel

fa·se <fase|s, fase|n> [fazə] RZ. r.ż.

fase

Phase r.ż.

aan een nieuwe fase beginnen

in eine neue Phase eintreten

fa·xen <faxte, h. gefaxt> [fɑksə(n)] CZ. cz. przech.

faxen

faxen

bor·des <bordes|sen> [bɔrdɛs] RZ. r.n.

1. bordes (verhoogde stoep):

bordes

Freitreppe r.ż.

2. bordes (trapportaal):

bordes

Treppenpodest r.n.

bordes

Treppenabsatz r.m.

3. bordes (laadvloer):

bordes

Rampe r.ż.

wie·des [widəs]

dat is nogal wiedes!

das ist doch klar!

fa·ça·de <façade|s, façade|n> [fasadə] RZ. r.ż.

façade

Fassade r.ż.

een façade optrekken przen.

eine Fassade aufbauen

ad·vies <adviezen> [ɑtfis] RZ. r.n.

1. advies:

advies (raad)

Rat r.m. selten l.mn.

advies (raad)

Ratschlag r.m.

advies (schriftelijk rapport)

Gutachten r.n.

advies (het aanraden)

Anraten r.n.

advies (aanbeveling)

Empfehlung r.ż.

een bindend advies

ein verbindlicher Rat

in advies houden

erwägen

een advies inwinnen (ambtshalve, officieel)

ein Gutachten einholen

op advies van de dokter

auf Anraten des Arztes

tegen zijn advies in jur.

seinem Gutachten zuwider

advies uitbrengen (ambtshalve, officieel)

ein Gutachten abgeben

iem van advies dienen

jdn beraten

iem advies vragen

jdn um Rat fragen [o. bitten]

2. advies econ. (kennisgeving, machtiging):

advies

Avis r.m.

volgens/zonder advies

laut/ohne Avis