niderlandzko » niemiecki

te·rug·zien1 <zag terug, h. teruggezien> [tərʏxsin] CZ. cz. przech. (weerzien)

te·rug·vin·den <vond terug, h. teruggevonden> [tərʏxfɪndə(n)] CZ. cz. przech.

2. terugvinden (aantreffen):

te·rug·vra·gen <vraagde terug/vroeg terug, h. teruggevraagd> [tərʏxfraɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. terugvragen (vragen iets terug te geven):

2. terugvragen (uitnodigen):

be·vloei·en <bevloeide, h. bevloeid> [bəvlujə(n)] CZ. cz. przech.

te·rug·draai·en <draaide terug, h. teruggedraaid> [tərʏɣdrajə(n)] CZ. cz. przech.

1. terugdraaien (achteruit draaien):

over·vloei·en <vloeide over, i. overgevloeid> [ovərvlujə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. overvloeien (overlopen):

te·rug·doen <deed terug, h. teruggedaan> [tərʏɣdun] CZ. cz. przech.

1. terugdoen (weer steken (in)):

3. terugdoen (terugbrengen):

te·rug·ge·ven <gaf terug, h. teruggegeven> [tərʏxevə(n)] CZ. cz. przech.

te·rug·ne·men <nam terug, h. teruggenomen> [tərʏxnemə(n)] CZ. cz. przech.

te·rug·ko·men <kwam terug, i. teruggekomen> [tərʏxkomə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. terugkomen (zich weer vertonen):

3. terugkomen (nog eens komen):

5. terugkomen SPORT:


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski