Tłumaczenia dla hasła „bezwijming“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

be·ˈzwin·gen CZ. cz. przech. niereg.

bezwingen

bedwingen

einen Berg bezwingen

een berg beklimmen [o. bedwingen]

be·ˈzwe·cken [bəˈ͜tsvɛkn̩] CZ. cz. przech.

bezwecken

beogen

bezwecken

bedoelen

bezwecken

op het oog hebben

be·ˈzwei·feln CZ. cz. przech.

bezweifeln

betwijfelen

bezweifeln

twijfelen aan

be·ˈzäh·men CZ. cz. przech. podn.

bezähmen

bedwingen

bezähmen

beteugelen

be·ˈzie·hen¹ CZ. cz. przech. niereg.

1. beziehen (bekommen):

beziehen

ontvangen

beziehen

betrekken

beziehen

krijgen

ein Gehalt beziehen

een salaris ontvangen [o. genieten]

2. beziehen (mit einem Bezug versehen):

beziehen

overtrekken

beziehen

betrekken

ein Bett frisch [o. neu ] beziehen

een bed verschonen

ein Kissen beziehen

een kussen overtrekken

3. beziehen (einnehmen):

beziehen

betrekken

beziehen

bezetten

beziehen

innemen

Quartier [o. Unterkunft] in einem Hotel beziehen

zijn intrek in een hotel nemen

einen anderen Standpunkt beziehen

een ander standpunt innemen

4. beziehen:

beziehen (kaufen)

betrekken

beziehen (kaufen)

kopen

(als Abonnement) eine Zeitung beziehen

op een krant geabonneerd zijn

5. beziehen (in Bezug setzen):

beziehen

betrekken

bezogen auf diese Erlebnisse sagen manche …

m.b.t. deze belevenissen [o. ervaringen] zeggen sommigen …

6. beziehen (Geige, Tennisschläger: bespannen):

beziehen

bespannen

7. beziehen (bedecken):

mit Wolken bezogen

met wolken bedekt

8. beziehen CH (einfordern):

Steuern beziehen

belastingen innen

Be·ˈzie·hung <Beziehung, Beziehungen> RZ. r.ż.

1. Beziehung (Verbindung):

Beziehung

betrekking

Beziehung

relatie

Beziehung

verhouding

enge Beziehungen

nauwe betrekkingen

2. Beziehung (Zusammenhang):

Beziehung

verband r.n.

Beziehung

samenhang

zwei Dinge zueinander in Beziehung setzen [o. bringen]

twee dingen met elkaar in verband brengen

3. Beziehung (Hinsicht):

Beziehung

opzicht r.n.

in dieser/gewisser/keiner/mancher Beziehung

in dit/zeker/geen enkel/menig opzicht

4. Beziehung (Einstellung):

Beziehung

houding

Beziehung

instelling

5. Beziehung pot. (vorteilhafte Bekanntschaften) l.mn.:

Beziehung

(persoonlijke) relaties

Beziehung

connecties

be·ˈzir·zen [bəˈ͜tsɪr͜tsn̩] CZ. cz. przech. pot.

bezirzen

betoveren

bezirzen

inpalmen

bezirzen

strikken