Tłumaczenia i wymowa doe w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

die² [diː] ZAIM. rel

die

die

die

dat

die Antwort, die er gab

het antwoord, dat hij gaf

ˈDo·ge <Dogen, Dogen> [ˈdoːʒə] RZ. r.m.

Doge

doge

Dope <Dopes> [doːp] RZ. r.n. kein l.mn. pot.

Dope

dope

Dope

stimulerend middel r.n.

ˈDo·se <Dose, Dosen> [ˈdoːzə] RZ. r.ż.

1. Dose (Blechdose):

Dose

doos(je)

Dose

potje r.n.

2. Dose (Büchse):

Dose

(conserven)blik r.n.

3. Dose (Steckdose):

Dose

stopcontact r.n.

doof [doːf] PRZYM.

1. doof pot.:

doof

stom

doof

onnozel

ein doofer Heini [o. Kerl ]

een onnozele vent

das ist eine doofe Nuss

dat is een onnozele hals

2. doof pot.:

doof

stomvervelend

doof

duf

3. doof pot. (blöd):

doof

stom

doof

waardeloos

ein doofes Kleid

een snertjurk

doof bleibt doof pot. przysł.

het kalf kan een koe worden, maar een ezel blijft een ezel

doof bleibt doof pot. przysł.

een ezel behoudt zijn oren

doch¹ [dɔx] PRZYSŁ.

doch

toch

doch

immers

doch

toch maar

also doch! pot.

dus toch!

sie ist doch kein Kind mehr

ze is immers geen kind meer

ja doch! pot.

jazeker!

käme er doch!

kwam hij toch maar!

wie war das doch?

hoe was dat toch ook weer?

doll [dɔl] PRZYM. reg. pot.

doll → toll

Zobacz też toll

toll [tɔl] PRZYM.

1. toll pot. (sehr gut):

toll

fantastisch

toll

geweldig

toll

enig

toll

mieters

toll

tof

ein toller Bursche

een reuzekerel

ein toller Bursche

een toffe kerel [o. vent]

einfach toll!

gewoon fantastisch!

2. toll pot. (töricht, albern):

toll

dwaas

toll

dol

toll

gek

das Tollste an der Geschichte/Sache ist …

het mooiste [o. gekste] van het (hele) verhaal/van de zaak is …

das ist ja ein tolles Ding [o. eine tolle Sache ]!

dat is sterk [o. een kras staaltje] [o. ongehoord] !

es geht dort toll zu

het gaat (er) daar bont [o. woest] aan toe

3. toll pot. (wild):

toll

ontzettend

toll

hels

toll

enorm

ein tolles Treiben

een dolle boel

dort [dɔrt] PRZYSŁ.

dort

daar

dort

ginds

dort an der Straßenecke

ginds op de hoek van de straat

wer (ist) dort? TELEK.

met wie spreek ik?

down [d͜aun] PRZYM. pot.

down

down

Oˈboe <Oboe, Oboen> [oˈboːə] RZ. r.ż.

Oboe

hobo