Tłumaczenia dla hasła „phagozytieren“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

pak·ˈtie·ren [pakˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

1. paktieren (Absprachen treffen):

paktieren

pacteren

2. paktieren (sich verbünden):

paktieren

gemene zaak maken

paktieren

heulen

agi·ˈtie·ren [agiˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

agitieren

agiteren

agitieren

agitatie drijven [o. voeren]

han·ˈtie·ren [hanˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

1. hantieren (sich beschäftigen):

hantieren

aan het werk zijn

hantieren

bezig zijn

die Mutter hantiert am Herd/in der Küche

moeder staat aan het fornuis/is in de keuken bezig

an einem Motorrad hantieren

aan een motorfiets sleutelen [o. werken]

2. hantieren (herumhantieren):

hantieren

hanteren

hantieren

gebruiken

hantieren

omgaan met

pos·ˈtie·ren [pɔsˈtiːrən] CZ. cz. przech.

postieren

posteren

postieren

plaatsen

as·phal·ˈtie·ren [asfalˈtiːrən] CZ. cz. przech.

asphaltieren

asfalteren

am·ˈtie·ren [amˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

1. amtieren (ein Amt innehaben):

amtieren

een ambt uitoefenen [o. bekleden] [o. vervullen]

amtieren

in functie zijn

als Direktor amtieren

het ambt van directeur uitoefenen

2. amtieren (fungieren):

amtieren

een ambt waarnemen

amtieren

fungeren

der amtierende Ministerpräsident

de waarnemende minister-president [o. eerste minister]

da·ˈtie·ren¹ [daˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

1. datieren:

datieren

dateren

datieren

bestaan

2. datieren:

datieren

dateren

datieren

afkomstig zijn

die Vase datiert aus dem 2. Jahrhundert

de vaas stamt uit de 2e eeuw

do·ˈtie·ren [doˈtiːrən] CZ. cz. przech.

1. dotieren (ausstatten):

dotieren

doteren

dotieren

begiftigen

2. dotieren (honorieren):

dotieren

betalen

dotieren

bezoldigen

eine gut dotierte Stellung

een goed betaalde baan

3. dotieren TECHNOL.:

dotieren

doteren

no·ˈtie·ren¹ [noˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

notieren GOSP., FIN. (schreiben)

genoteerd worden

der Euro notierte zum Vortageskurs

de euro stond hetzelfde als de dag tevoren genoteerd

op·ˈtie·ren [ɔpˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech. podn.

optieren

opteren

optieren

kiezen

ro·ˈtie·ren [roˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

rotieren

roteren

rotieren (sich aufregen)

zich opwinden

rotieren (sich aufregen)

zich druk maken

vo·ˈtie·ren [voˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

votieren

voteren

votieren

stemmen

zi·ˈtie·ren [ ͜tsiˈtiːrən] CZ. cz. przech.

1. zitieren (wörtlich anführen):

zitieren

citeren

zitieren

aanhalen

2. zitieren (vorladen):

zitieren

ontbieden

zitieren

laten komen

zitieren PR.

dag(vaard)en

jdn ins Büro zitieren

iem op kantoor laten komen [o. ontbieden]

jdn vor Gericht/zum Richter zitieren PR.

iem dag(vaard)en

jdn vor Gericht/zum Richter zitieren PR.

iem voor het gerecht/voor de rechter ontbieden

kar·ˈtie·ren [karˈtiːrən] CZ. cz. przech. GEOG.

kartieren

karteren

kartieren

in kaart brengen

mon·ˈtie·ren [mɔnˈtiːrən, mõˈ-] CZ. cz. przech. (zusammenbauen)

montieren

monteren

wat·ˈtie·ren [vaˈtiːrən] CZ. cz. przech.

wattieren

watteren

wattieren

met watten voeren

gas·ˈtie·ren [gasˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech.

1. gastieren TEATR:

gastieren

een gastrol spelen

2. gastieren SPORT:

gastieren

te gast zijn

gastieren

uitspelen

ko·i·ˈtie·ren [koiˈtiːrən] CZ. cz. nieprzech. podn.

koitieren

coïre

koitieren

cohabiteren

kon·ˈtie·ren [kɔnˈtiːrən] CZ. cz. przech. FIN.

kontieren

op een rekening (over)boeken

sau·ˈtie·ren [zoˈtiːrən] CZ. cz. przech. GASTR.

sautieren

sauteren

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

niemiecki

Epitheloidzellen sezernieren diverse Enzyme, können aber nur wenig phagozytieren.

de.wikipedia.org

Obwohl sie alle Arten organischer Substanz phagozytieren und nutzen können, besteht ihre prinzipielle ökologische Bedeutung vor allem im Abweiden von Bakterien, wodurch sie Bakterienpopulationen zu verstärktem Wachstum und Stoffumsatz anregen.

de.wikipedia.org