Tłumaczenia dla hasła „plofte“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈplei·te [ˈpl͜aitə] PRZYM.

1. pleite pot. (bankrott):

pleite

bankroet

pleite

failliet

pleite

op de fles

pleite sein

failliet [o. bankroet] zijn

2. pleite pot. żart. (blank sein):

pleite

blut

pleite

platzak

ˈPlot·ter <Plotters, Plotter> [ˈplɔtɐ] RZ. r.m. INF.

Plotter

plotter

ˈplät·ten [ˈplɛtn̩] CZ. cz. przech. reg.

plätten

strijken

plätten

persen

ˈPlom·be <Plombe, Plomben> [ˈplɔmbə] RZ. r.ż.

1. Plombe (Bleisiegel):

Plombe

loodje

Plombe

plombe

2. Plombe veraltet MED.:

Plombe

vulling

ˈduf·te [ˈdʊftə] PRZYM. pot. reg.

dufte

jofel

dufte

tof

dufte

prima

eine dufte Biene

een leuke [o. vlotte] meid

ˈHüf·te <Hüfte, Hüften> [ˈhyftə] RZ. r.ż. (Körperpartie)

Hüfte

heup

ˈHälf·te <Hälfte, Hälften> [ˈhɛlftə] RZ. r.ż.

Hälfte

helft

Hälfte

midden r.n.

da müssen wir die Hälfte abstreichen

we kunnen de helft ervan niet geloven

meine bessere Hälfte pot. żart.

mijn wederhelft

meine bessere Hälfte pot. żart.

mijn betere helft

die größere Hälfte

de grootste helft

um die Hälfte kleiner

de helft kleiner

zur Hälfte

voor de helft

ˈSänf·te <Sänfte, Sänften> [ˈzɛnftə] RZ. r.ż.

Sänfte

draagstoel

ˈPlei·te <Pleite, Pleiten> [ˈpl͜aitə] RZ. r.ż.

1. Pleite pot. (Bankrott):

Pleite

bankroet r.n.

Pleite

faillissement r.n.

2. Pleite pot. (Geldmangel):

Pleite

geldgebrek r.n.

bei mir herrscht Pleite

ik ben blut

3. Pleite pot. (Reinfall):

Pleite

fiasco r.n.

Pleite

mislukking

Pleite

flop

ˈPlat·te <Platte, Platten> [ˈplatə] RZ. r.ż.

1. Platte:

Platte

plaat

2. Platte (Kochplatte):

Platte

(haard)plaat

Platte

(kachel)plaat

3. Platte (Metalltafel):

Platte

(tafel)blad

4. Platte (Steinplatte):

Platte

(graf)zerk

5. Platte GASTR. (Servierteller, Gericht):

Platte

schotel

eine kalte Platte

een koude schotel

6. Platte (Schallplatte):

Platte FOTO, SZT., MUZ.

plaat

etw auf der Platte haben pot. przen.

iets onder de knie hebben

eine neue [o. andere] Platte auflegen pot.

over iets anders praten

eine Platte hören

naar een (grammofoon)plaat luisteren

die Platte kenne ich! pot.

dat verhaal ken ik!

ständig dieselbe [o. die gleiche] [o. die alte] Platte laufen lassen pot.

steeds weer hetzelfde vertellen

7. Platte pot. (Glatze):

Platte

kaal hoofd r.n.

Platte

kale kruin

Platte

tonsuur

8. Platte GEOG.:

Platte

bergplateau

Platte

gladde rots

9. Platte pot. ARCHIT.:

Platte (in der ehemaligen DDR)

(beton)plaat

Platte (im weiteren Sinn)

flat(gebouw)

Platte (im weiteren Sinn)

flatwijk

jdn von der Platte putzen pot.

iem inmaken

so·ˈoft [zoˈʔɔft] SPÓJ.

sooft

zo dikwijls [o. zo vaak] (als)

sooft

telkens als

sooft er auch kommt

hoe vaak hij ook komt

platt [plat] PRZYM.

1. platt (flach):

platt

plat

platt

vlak

auf dem platten Land(e)

op het platteland

einen Platten haben pot.

een lekke band hebben

2. platt:

platt (geistlos)

plat

platt (unbedeutend)

onbeduidend

platt (unbedeutend)

onbenullig

eine platte Konversation

een banaal [o. onbeduidend] gesprek

platte Redensarten

banale [o. triviale] gezegden

3. platt (grob):

platt

grof

platt

onbeschaamd

eine platte Verleumdung

grove laster

da war er ganz platt! pot. (verblüfft)

toen was hij totaal verbluft!

platt sein (wie eine Briefmarke [o. eine Flunder] [o. ein Pfannkuchen]) pot.

perplex staan

platt sein (wie eine Briefmarke [o. eine Flunder] [o. ein Pfannkuchen]) pot.

verbluft [o. stomverbaasd] zijn