Tłumaczenia dla hasła „Street“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

streek¹ <streken> [strek] RZ. r.ż.

1. streek adm.:

streek (gebied; omgeving)

Gegend r.ż.

streek (in samenstellingen)

Kreis-

in koudere streken

in kälteren Breiten

in de streek van het hart

in der Herzgegend

een groet uit verre streken

ein Gruß aus der Ferne

2. streek (windstreek):

streek

Strich r.m.

op streek zijn przen.

in Fahrt sein

van streek zijn przen. (personen)

fassungslos sein

van streek zijn (van zaken)

nicht in Ordnung sein

van streek raken przen.

die Fassung verlieren

een maag die van streek is przen.

ein verstimmter Magen

ik raak niet zo gemakkelijk van streek przen.

mich wirft nichts so leicht um

3. streek (strijkende beweging, aanraking):

streek

Strich r.m.

streek muz.

Bogenstrich r.m.

met forse streken schaatsen

mit weit ausholenden Bewegungen Schlittschuh laufen

een streek met de kwast

ein Pinselstrich

streep <strepen> [strep] RZ. r.ż.

1. streep (getrokken lijn):

streep

Strich r.m.

een streep door iets halen przen.

einen Strich durch etw machen

een schuine streep

ein Schrägstrich

ergens een streep onder zetten przen.

einen Schlussstrich unter eine Sache ziehen

2. streep:

streep (smalle strook)

Strich r.m.

streep (op stof, weg, aan horizon)

Streifen r.m.

er loopt bij hem een streep door przen.

er hat einen (leichten) Stich

iem over de streep trekken przen.

jdn auf seine Seite ziehen

een witte streep op de rijweg

ein weißer Streifen auf der Fahrbahn

3. streep mil.:

streep (onderscheidingsteken)

Dienstgradabzeichen r.n.

streep (in de vorm van een hoek)

Winkel r.m.

gouden/zilveren strepen

goldene/silberne Litzen

op zijn strepen (gaan) staan (gehoorzaamheid eisen)

die Zügel anziehen

op zijn strepen (gaan) staan (formeel zijn)

sich stur stellen

streed CZ.

streed 3. os. l.poj. cz. prz. van strijden

Zobacz też strijden

strij·den <streed, h. gestreden> [strɛidə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. strijden (vechten):

strijden

kämpfen

de strijdende partijen (proces)

die streitenden Parteien

de strijdende partijen (oorlog)

die kämpfenden Parteien

tegen de dood strijden

mit dem Tode ringen

strijden voor waardering

um Anerkennung ringen

voor de vrijheid strijden

für die Freiheit kämpfen

2. strijden (twisten):

strijden

(sich) streiten

3. strijden (in tweestrijd zijn):

strijden

kämpfen

strijden

mit sich ringen

4. strijden (wedstrijd houden):

strijden

kämpfen

om de eerste plaats strijden

um den Sieg kämpfen

5. strijden (onverenigbaar zijn):

strijden

verstoßen

dat strijdt met zijn karakter

das widerstrebt seinem Charakter

dat strijdt met de goede zeden

das ist verstößt gegen die guten Sitten