W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „allrounder“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

all·round: przymiotnik i przysłówek
aan·ran·der: rzeczownik
daar·on·der: przysłówek
hier·on·der: przysłówek
waar·on·der: przysłówek
ge·don·der: rzeczownik
in·lan·der: rzeczownik
ka·len·der: rzeczownik
op·don·der: rzeczownik
af·zen·der: rzeczownik
ci·lin·der: rzeczownik
bij·zon·der: przymiotnik i przysłówek
Hol·lan·der: rzeczownik
Lap·lan·der: rzeczownik
schran·der: przymiotnik i przysłówek
ver·zen·der: rzeczownik
gas·bran·der: rzeczownik
las·bran·der: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: allround , waaronder , hieronder , daaronder , aanrander , lasbrander , gasbrander , verzender , schrander , Laplander , Hollander , bijzonder , cilinder , afzender , opdonder , kalender , inlander i gedonder

all·round <allround, meer allround, meest allround> [ɔːlrɑund] PRZYM.

Allround-

aan·ran·der <aanrander|s> [anrɑndər] RZ. r.m.

Angreifer r.m.

aanrander (verkrachter)

Vergewaltiger r.m.

daar·on·der [darɔndər] PRZYSŁ.

er waren veel doden, daaronder ook kinderen

es gab viele Tote, darunter auch Kinder

de kosten zijn daaronder begrepen

die Kosten sind mit einbegriffen

hier·on·der [hirɔndər] PRZYSŁ.

hieronder (verderop)

wij zullen hieronder nog op deze kwestie ingaan

wir werden im Folgenden noch auf diese Frage eingehen

waar·on·der [warɔndər] PRZYSŁ.

1. waaronder (vragend):

waaronder lag het?

worunter lag es?

2. waaronder (betrekkelijk):

unter +C. o B.

de boom waaronder wij zaten

der Baum, unter dem wir saßen

het leed waaronder hij gebukt gaat

das Leid, unter dem er gebückt geht

hij had een schat van boeken, waaronder de meest zeldzame

er hatte einen Schatz an Büchern, darunter einige mit Seltenheitswert

ge·don·der [ɣədɔndər] RZ. r.n. geen l.mn.

1. gedonder (geluid van de donder):

Gedonner r.n.

Donnern r.n.

2. gedonder (narigheid):

Unannehmlichkeit r.ż.

Ärger r.m.

Schererei r.ż. pot.

daar heb je het gedonder

jetzt haben wir die Bescherung pot.

daar kun je een hoop gedonder mee krijgen

damit kannst du eine Menge Scherereien bekommen pot.

3. gedonder (gedonderjaag):

Theater r.n. pot.

Zirkus r.m. pot.

begint dat gedonder nu alweer?

geht das Theater jetzt schon wieder los? pot.

in·lan·der <inlander|s> [ɪnlɑndər] RZ. r.m.

Eingeborene(r) r.m.

ka·len·der <kalender|s> [kalɛndər] RZ. r.m.

Kalender r.m.

de gregoriaanse kalender

der gregorianische Kalender

op·don·der <opdonder|s> [ɔbdɔndər] RZ. r.m.

1. opdonder (vuistslag):

Schlag r.m.

Hieb r.m.

iem een opdonder geven

jdm einen Schlag [o. Hieb] versetzen

2. opdonder przen. (tegenslag):

Schlag r.m.

hij heeft een flinke opdonder gehad

das war ein schwerer Schlag für ihn

3. opdonder (klein persoon):

Knirps r.m.

af·zen·der <afzender|s> [ɑfsɛndər] RZ. r.m.

Absender r.m.

ci·lin·der <cilinder|s> [silɪndər] RZ. r.m.

Zylinder r.m.

bij·zon·der¹ <bijzondere, bijzonderder, bijzonderst> [bizɔndər] PRZYM.

1. bijzonder:

bijzonder (niet algemeen)

besondere(r, s)

bijzonder (niet algemeen)

spezielle(r, s)

bijzonder (in samenstellingen)

Sonder-

in het bijzonder

in het bijzonder

2. bijzonder (ongewoon):

besondere(r, s)

het is niets bijzonders

es ist nichts Besonderes

3. bijzonder:

bijzonder (zonderling)

bijzonder (zonderling)

bijzonder (zonderling)

bijzonder (niet m.b.t. personen)

besondere(r, s)

4. bijzonder:

bijzonder (zeer groot)

bijzonder (zeer groot)

bijzonder (zeer groot)

außergewöhnlich

bijzonder (alleen met ontkenning)

5. bijzonder:

bijzonder (niet van de overheid)

bijzonder (in samenstellingen)

Privat-

het bijzonder onderwijs

der Privatschulunterricht

6. bijzonder (eigen, particulier):

besondere(r, s)

eigene(r, s)

s)

Hol·lan·der <Hollander|s> [hɔlɑndər] RZ. r.m.

Holländer r.m.

Lap·lan·der <Laplander|s> [lɑplɑndər] RZ. r.m.

Lappländer r.m.

schran·der <schrandere, schranderder, schranderst> [sxrɑndər] PRZYM.

klug

schrander (personen)

schrander (personen, verstand)

hell

een schrander beest

ein kluges Tier

een schrandere jongen

ein heller Junge

schrander zijn

ein heller [o. kluger] Kopf sein

ver·zen·der <verzender|s> [vərzɛndər] RZ. r.m.

1. verzender (afzender):

Absender r.m.

2. verzender (expediteur):

Spediteur r.m.

gas·bran·der <gasbrander|s> [ɣɑzbrɑndər] RZ. r.m.

Gasbrenner r.m.

las·bran·der <lasbrander|s> [lɑzbrɑndər] RZ. r.m.

Schweißbrenner r.m.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski