niderlandzko » niemiecki

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):

poei·e·ren CZ. cz. przech.

poeieren → poederen

Zobacz też poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] CZ. cz. przech.

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] CZ. cz. przech.

af·poei·e·ren <poeierde af, h. afgepoeierd> [ɑfpujərə(n)] CZ. cz. przech. (wegsturen)

dren·te·nie·ren <drentenierde, h. gedrentenierd> CZ. cz. nieprzech.

ko·pië·ren <kopieerde, h. gekopieerd> [kopijerə(n)] CZ. cz. przech.

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

pa·pie·ren [papirə(n)] PRZYM.

1. papieren (van papier):

Papier-
papier-

va·rië·ren1 <varieerde, h. gevarieerd> [varijerə(n)] CZ. cz. przech. ook muz.

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] CZ. cz. przech. form.

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] CZ. cz. przech.

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. tuinieren (als beroep):

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] CZ. cz. przech. (met ‘het’)

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

hinkriegen pot.

4. versieren pot. (verleiden):

as·so·cië·ren <associeerde, h. geassocieerd> [ɑsoʃerə(n)] CZ. cz. przech.

hoef·die·ren [huvdirə(n)] RZ. l.mn.

pa·ro·dië·ren <parodieerde, h. geparodieerd> [parodijerə(n)] CZ. cz. przech.

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] CZ. cz. przech.

ze·ge·vie·ren <zegevierde, h. gezegevierd> [zeɣəvirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. zegevieren (overwinning behalen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski