Tłumaczenia dla hasła „legging“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

lig·ging <ligging|en> [lɪɣɪŋ] RZ. r.ż.

ligging

Lage r.ż.

leg·gen <legde, h. gelegd> [lɛɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. leggen (doen liggen):

leggen

legen

voor advocaat in de wieg gelegd zijn

der geborene Rechtsanwalt sein

de hoorn op de haak leggen

den Hörer auflegen

een relatie [o. verband ] leggen met

einen Zusammenhang herstellen mit

een relatie [o. verband ] tussen twee zaken leggen

zwei Sachen miteinander in Verbindung bringen

2. leggen:

leggen ((een ei) voortbrengen)

legen

leggen (vissen, kikkers e.d.)

laichen

3. leggen:

leggen (aanbrengen, plaatsen)

legen

leggen (leidingen, rails ook)

verlegen

iem de kaart leggen

jdm die Karten legen

een kabel leggen

ein Kabel (ver)legen

4. leggen (doen ontstaan):

leggen

legen

een brug/dijk/vloer leggen

eine Brücke schlagen/einen Damm errichten/einen Fußboden legen

de laatste hand aan iets leggen

(die) letzte Hand an etw +B. legen

een stad in as [o. vuur] leggen

eine Stadt in Schutt und Asche legen

iem iets in de weg leggen

jdm Steine in den Weg legen

iem iets in de weg leggen

jdm den Weg verbauen

le·ning <lening|en> [lenɪŋ] RZ. r.ż.

1. lening (bedrag):

lening

Darlehen r.n.

lening

Kredit r.m.

een lening van € 10.000,-

ein Darlehen von 10.000 €

iem een lening verstrekken

jdm einen Kredit gewähren

2. lening (het opnemen van geld):

lening

Anleihe r.ż.

lening

Kredit r.m.

een lening sluiten [o. aangaan ]

einen Kredit aufnehmen

le·ring <lering|en> [lerɪŋ] RZ. r.ż.

1. lering (wat men leert):

lering

Lehre r.ż.

lering uit iets trekken

aus etw eine Lehre ziehen

tot lering en vermaak

zur Belehrung und Unterhaltung

2. lering (catechisatie):

lering

Katechese r.ż.

3. lering (leerstelling):

lering

Lehre r.ż.

de lering van de kerk

die Kirchenlehre

le·zing <lezing|en> [lezɪŋ] RZ. r.ż.

1. lezing (het lezen):

lezing

Lesen r.n.

lezing

Lektüre r.ż.

na lezing van het eerste hoofdstuk

nach der Lektüre des ersten Kapitels

ter lezing liggen

ausliegen

2. lezing (versie):

lezing

Lesart r.ż.

3. lezing (verhandeling):

lezing

Vortrag r.m.

een lezing houden

einen Vortrag halten

een lezing met dia's

ein Lichtbildervortrag

een lezing met dia's

ein Diavortrag

een reeks (van) lezingen

eine Vortragsreihe

4. lezing (voorlezing):

lezing

Lesung r.ż.

de tweede lezing van de begroting

die zweite Lesung des Haushaltsplans

een lezing uit eigen werk

eine Lesung aus eigenen Werken

volgens de lezing van het contract

laut Vertragstext

lei·ding <leiding|en> [lɛidɪŋ] RZ. r.ż.

1. leiding:

leiding (met nadruk op de verantwoordelijkheid)

Leitung r.ż.

leiding (met nadruk op aan het hoofd staan)

Führung r.ż.

iem de leiding geven

jdm die Leitung [o. Führung] übergeben

leiding geven aan iem/iets

jdn/etw leiten [o. führen]

onder leiding staan van

unter der Leitung [o. Führung] stehen von

onder leiding staan van

geleitet [o. geführt] werden von

2. leiding (bestuur):

leiding

Leitung r.ż.

leiding

Führung r.ż.

de leiding van de stakingsactie

die Streikleitung

3. leiding (buis, draad):

leiding

Leitung r.ż.

een elektrische leiding

eine Elektroleitung

4. leiding SPORT (koppositie):

leiding

Führung r.ż.

leiding

Spitze r.ż.

Ajax heeft de leiding met 2 tegen 1

Ajax führt (mit) 2:1

de leiding nemen (de eerste plaats innemen)

sich an die Spitze setzen

de leiding nemen (in punten voor komen te staan)

die Führung übernehmen

de leiding nemen (in punten voor komen te staan)

in Führung gehen

lem·ming <lemming|s> [lɛmɪŋ] RZ. r.m.

lemming

Lemming r.m.

lea·sing [liːsɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

leasing

Leasing r.n.

leu·ning <leuning|en> [lønɪŋ] RZ. r.ż.

1. leuning (trap):

leuning

Geländer r.n.

leuning

Treppengeländer r.n.

2. leuning (meubels):

leuning

Lehne r.ż.

3. leuning (balustrade):

leuning

Brüstung r.ż.

leuning

Balustrade r.ż.

4. leuning (reling):

leuning

Reling r.ż.

men·ging <menging|en> [mɛŋɪŋ] RZ. r.ż.

1. menging (handeling):

menging

Mengen r.n.

menging

Mischen r.n.

2. menging (resultaat):

menging

Gemisch r.n.

menging

Mischung r.ż.

ber·ging <berging|en> [bɛrɣɪŋ] RZ. r.ż.

berging

Bergung r.ż.

le·gio [leɣijo] PRZYM.

hij maakte legio fouten

er machte Unmengen von Fehlern

hij maakte legio fouten form.

die Zahl seiner Fehler war Legion

le·gen <leegde, h. geleegd> [leɣə(n)] CZ. cz. przech.

legen

leeren

legen

entleeren

leg·hen <leghen|nen> [lɛxhɛn] RZ. r.ż.

leghen

Leg(e)henne r.ż.

leghen

Legehuhn r.n.

leg·kip <legkip|pen> [lɛxkɪp] RZ. r.ż.

legkip

Leg(e)henne r.ż.

legkip

Legehuhn r.n.

po·ging <poging|en> [poɣɪŋ] RZ. r.ż.

poging

Versuch r.m.

bij zijn derde poging heeft de atleet de limiet gehaald

im dritten Versuch [o. Anlauf] hat der Athlet die Norm geschafft

pogingen doen

versuchen

een ijdele poging

ein fruchtloser Versuch

een poging tot diefstal/moord

ein versuchter Diebstahl/ein Mordversuch

pogingen in het werk stellen

Anstrengungen machen

bui·ging <buiging|en> [bœyɣɪŋ] RZ. r.ż.

1. buiging (bocht):

buiging

Biegung r.ż.

buiging

Krümmung r.ż.

de buiging van de arm

die Armbeuge

de weg maakt hier een buiging

der Weg macht hier eine Biegung

2. buiging (uiting van eerbied, groet):

buiging

Verbeugung r.ż.

buiging

Verneigung r.ż. form.

een buiging maken

eine Verbeugung machen

3. buiging taalk.:

buiging

Beugung r.ż.

buiging form.

Flexion r.ż.

wal·ging [wɑlɣɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

walging

Ekel r.m.

walging

Abscheu r.m.

zui·ging [zœyɣɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

zuiging

Sog r.m.