niderlandzko » niemiecki

ver·ge·lij·king <vergelijking|en> [vɛrɣəlɛikɪŋ] RZ. r.ż.

2. vergelijking (opsomming van de overeenkomsten en verschillen):

Vergleich r.m.

on·wer·ke·lijk [ɔnwɛrkələk] PRZYM.

ont·van·ke·lijk <ontvankelijke, ontvankelijker, ontvankelijkst> [ɔntfɑŋkələk] PRZYM.

op·mer·ke·lijk <opmerkelijke, opmerkelijker, opmerkelijkst> [ɔpmɛrkələk] PRZYM.

bui·ten·ker·ke·lij·ken [bœytə(n)kɛrkələkə(n)] RZ. l.mn.

ont·ken·ning <ontkenning|en> [ɔntkɛnɪŋ] RZ. r.ż.

ont·kur·ken <ontkurkte, h. ontkurkt> [ɔntkʏrkə(n)] CZ. cz. przech.

ver·we·zen·lij·king <verwezenlijking|en> [vərwezə(n)ləkɪŋ] RZ. r.ż.

ver·rij·king [vərɛɪkɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. verrijking (het verrijken):

Bereicherung r.ż. kein l.mn.
Anreicherung r.ż.

ont·ste·king <ontsteking|en> [ɔntstekɪŋ] RZ. r.ż.

1. ontsteking (aansteking):

Anzünden r.n.

2. ontsteking med.:

Entzündung r.ż.

3. ontsteking (verbrandingsmotor):

Zündung r.ż.

4. ontsteking gesch.:

Zünder r.m.

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski