W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

luch·tig: przymiotnik i przysłówek
duch·tig: przymiotnik i przysłówek
rus·tig: przymiotnik i przysłówek
mach·tig: przysłówek
tach·tig: liczebnik
toch·tig: przymiotnik i przysłówek
voch·tig: przymiotnik i przysłówek
jach·tig: przymiotnik i przysłówek

Widzisz podobne wyniki: duchtig , luchtig , jachtig , vochtig , tochtig , tachtig , machtig i rustig

luch·tig <luchtige, luchtiger, luchtigst> [lʏxtəx] PRZYM.

duch·tig <duchtige, duchtiger, duchtigst> [dʏxtəx] PRZYM.

duchtig

tüchtig

duchtig

gehörig

duchtig

kräftig

een duchtige aframmeling

eine gehörige Tracht Prügel

rus·tig <rustige, rustiger, rustigst> [rʏstəx] PRZYM.

1. rustig (rust hebbend):

rustig

ruhig

rustig

geruhsam

rustig

ruhevoll

de rustige oude dag

der geruhsame Lebensabend

2. rustig (niet in beweging):

rustig

ruhig

rustig

reglos

rustig

still

3. rustig (niet haastig):

rustig

ruhig

rustig

gemächlich

het hart klopt rustig

das Herz schlägt ganz ruhig

4. rustig:

rustig (vrij van innerlijke beroering)

ruhig

rustig (vredig)

ruhevoll

5. rustig (kalm):

rustig

ruhig

rustig

gefasst

rustig

gelassen

rustig zijn gang gaan

sich durch nichts beirren lassen

6. rustig (niet luidruchtig, opdringerig):

rustig

ruhig

rustig

bescheiden

rustige kleuren przen.

ruhige [o. gedämpfte] Farben l.mn.

zich rustig houden

sich ruhig verhalten

7. rustig (ongestoord):

rustig

ruhig

rustig

ungestört

8. rustig (vreedzaam):

rustig

ruhig

rustig

geruhsam

het land is nu weer rustig

die Unruhen im Land haben sich gelegt

mach·tig² [mɑxtəx] PRZYSŁ. (versterkend)

machtig

mächtig

machtig

sehr

dat is machtig mooi

das ist sehr schön

tach·tig¹ [tɑxtəx] LICZ.

tachtig

achtzigste(r, s)

de tachtigste verjaardag

der achtzigste Geburtstag

toch·tig <tochtige, tochtiger, tochtigst> [tɔxtəx] PRZYM.

1. tochtig (waarin het sterk tocht):

tochtig

zugig

2. tochtig (tocht doorlatend):

tochtig

zugig

3. tochtig:

tochtig (bronstig)

brünstig

tochtig (bronstig)

brunftig

tochtig (honden o.a.)

läufig

tochtig (koeien)

stierig

voch·tig <vochtige, vochtiger, vochtigst> [vɔxtəx] PRZYM.

vochtig

feucht

een vochtig klimaat

ein feuchtes Klima

vochtige muren

feuchte Wände l.mn.

jach·tig <jachtige, jachtiger, jachtigst> [jɑxtəx] PRZYM.

jachtig

gejagt

jachtig

gehetzt

jachtig (nerveus; wild door elkaar)

hektisch

een jachtig gedoe

ein hektisches Treiben

het jachtige moderne leven

die Hektik [o. Hast] des modernen Lebens

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „ruchtig“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

luch·tig <luchtige, luchtiger, luchtigst> [lʏxtəx] PRZYM.

1. luchtig (niet compact):

2. luchtig:

3. luchtig (fris):

4. luchtig (niet ernstig):

5. luchtig (licht):

duch·tig <duchtige, duchtiger, duchtigst> [dʏxtəx] PRZYM.

rus·tig <rustige, rustiger, rustigst> [rʏstəx] PRZYM.

1. rustig (rust hebbend):

2. rustig (niet in beweging):

3. rustig (niet haastig):

4. rustig:

5. rustig (kalm):

6. rustig (niet luidruchtig, opdringerig):

7. rustig (ongestoord):

8. rustig (vreedzaam):

mach·tig2 [mɑxtəx] PRZYSŁ. (versterkend)

tach·tig1 [tɑxtəx] LICZ.

toch·tig <tochtige, tochtiger, tochtigst> [tɔxtəx] PRZYM.

1. tochtig (waarin het sterk tocht):

2. tochtig (tocht doorlatend):

3. tochtig:

voch·tig <vochtige, vochtiger, vochtigst> [vɔxtəx] PRZYM.

jach·tig <jachtige, jachtiger, jachtigst> [jɑxtəx] PRZYM.

Przeszukaj słownik

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

mach·tig² [mɑxtəx] PRZYSŁ. (versterkend)

tach·tig¹ [tɑxtəx] LICZ.