Tłumaczenia dla hasła „absein“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈab·seits¹ [ˈapz͜ai ͜ts ] PRZYSŁ.

1. abseits (entfernt von etw):

abseits

opzij

abseits

terzijde

abseits

ver

abseits

weg

2. abseits SPORT:

abseits

buitenspel

abseits sein [o. stehen ] SPORT

buitenspel staan

ˈab·se·hen² CZ. cz. przech.

1. absehen pot. (abgucken):

absehen

afzien

absehen

afkijken

absehen

afschrijven

Schulaufgaben bei [o. von ] jdm absehen

het huiswerk van iem afkijken [o. afschrijven]

2. absehen (ansehen, lesen):

absehen

aanzien

absehen

aflezen

absehen

lezen op

jdm etw an den Augen absehen

iets in iems ogen aflezen

3. absehen (voraussehen):

absehen

afzien

absehen

overzien

absehen

voorzien

die Folgen sind nicht abzusehen

de gevolgen zijn niet te overzien

4. absehen (darauf anlegen):

absehen

het gemunt [o. voorzien] hebben op

absehen

het op iets aanleggen

er hat es darauf abgesehen, mich zu ärgern

hij legt het erop aan mij te ergeren

er hat es auf sie abgesehen

hij heeft het op haar gemunt

er hat es auf sie abgesehen

hij heeft zijn oog op haar laten vallen

ˈDa·sein <Daseins> RZ. r.n. kein l.mn.

1. Dasein (Existenz):

Dasein

bestaan r.n.

Dasein

existentie

das Dasein Gottes

het bestaan van God

2. Dasein (Leben):

Dasein

bestaan r.n.

Dasein

leven r.n.

ins Dasein treten

ter wereld komen

etw ins Dasein rufen

iets in het leven roepen

der Kampf ums Dasein

de strijd om het bestaan

3. Dasein (Anwesenheit):

Dasein

aanwezigheid

sein bloßes Dasein beruhigte alle

alleen al zijn aanwezigheid stelde iedereen gerust

ˈAb·seits <Abseits, Abseits> [ˈapz͜ai ͜ts ] RZ. r.n. meist l.poj. SPORT

Abseits (ausweglose Situation)

buitenspel

im Abseits stehen

buitenspel staan

ˈab·sa·gen² CZ. cz. przech.

1. absagen (nicht stattfinden lassen):

absagen

afzeggen

absagen

niet laten plaatshebben

2. absagen (rückgängig machen):

absagen

afzeggen

absagen

afmelden

einen Besuch absagen

een bezoek afzeggen

ˈab·sä·gen CZ. cz. przech.

1. absägen (abtrennen):

absägen

afzagen

den Ast absägen, auf dem man sitzt

zijn eigen graf delven

2. absägen pot. (um seine Stellung bringen):

absägen

ontslaan

absägen

eruit gooien

ˈBei·sein RZ. r.n.

Beisein

het bijzijn

Beisein

tegenwoordigheid