Tłumaczenia dla hasła „klederdrachten“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ver·ˈdrah·ten [fɛɐ̯ˈdraːtn̩] CZ. cz. przech.

1. verdrahten:

verdrahten

met draad afsluiten

2. verdrahten TECHNOL.:

verdrahten

met draden verbinden

ver·ˈfrach·ten [fɛɐ̯ˈfraxtn̩] CZ. cz. przech. GOSP.

verfrachten

vervrachten

verfrachten

vervoeren

das Kind ins Bett verfrachten pot. żart. (bringen)

het kind naar bed brengen

er·ˈach·ten [-ˈʔaxtn̩] CZ. cz. przech. podn.

erachten

achten

erachten

beschouwen (als)

etw für [o. als] notwendig erachten

iets nodig achten

ver·ˈach·ten [fɛɐ̯ˈʔaxtn̩] CZ. cz. przech.

verachten (verächtlich finden)

verachten

verachten (verschmähen)

versmaden

verachten (nicht achten)

minachten

be·ˈtrach·ten [bəˈtraxtn̩] CZ. cz. przech.

betrachten

bekijken

betrachten

beschouwen

genau(er) [o. bei Lichte] betrachtet

op de keper [o. alles wel] beschouwd

be·ˈfrach·ten [bəˈfraxtn̩] CZ. cz. przech.

1. befrachten GOSP.:

befrachten

bevrachten

befrachten

laden

2. befrachten przen. (belasten):

befrachten

belasten

ver·ˈpach·ten CZ. cz. przech.

verpachten

verpachten

verpachten

in pacht geven

über·ˈnach·ten [yːbɐˈnaxtn̩] CZ. cz. nieprzech.

übernachten

overnachten

er·ˈdich·ten [-ˈdɪçtn̩] CZ. cz. przech. podn.

erdichten

verzinnen

erdichten

fingeren

ver·ˈdich·ten¹ [fɛɐ̯ˈdɪçtn̩] CZ. cz. przech.

1. verdichten (komprimieren):

verdichten

verdichten

verdichten

comprimeren

verdichten

samenpersen

2. verdichten (ausbreiten):

verdichten

dichter maken

verdichten

uitbreiden

das Straßennetz verdichten

het wegennet dichter maken

Er·ˈach·ten <Erachtens> [-ˈʔaxtn̩] RZ. r.n. kein l.mn.

Erachten

mening

Erachten

gevoelen r.n.

meines/unseres Erachtens

mijns/onzes inziens

meines/unseres Erachtens

naar mijn/onze mening

ˈtrach·ten [ˈtraxtn̩] CZ. cz. nieprzech. podn.

trachten

streven

trachten

trachten

be·ˈach·ten [beˈʔaxtn̩] CZ. cz. przech.

1. beachten (befolgen):

beachten

in acht nemen

beachten

opvolgen

beachten

zich houden aan

beachten

nakomen

2. beachten (Aufmerksamkeit schenken):

beachten

letten op

beachten

aandacht schenken aan

beachten

nota [o. notitie] nemen van

be·ˈob·ach·ten [bəˈʔoːbaxtn̩] CZ. cz. przech.

1. beobachten (genau betrachten):

beobachten

gadeslaan

beobachten

observeren

er wird ärztlich beobachtet

hij staat onder medische controle

2. beobachten (bemerken, sehen):

beobachten

waarnemen

beobachten

(be)merken

beobachten

zien

ent·ˈmach·ten [ɛntˈmaçtn̩] CZ. cz. przech.

entmachten

uit de macht ontzetten

be·ˈgut·ach·ten [bəˈguːtʔaxtn̩] CZ. cz. przech.

begutachten

advies [o. rapport] [o. een oordeel] uitbrengen over

begutachten

beoordelen

begutachten

kritisch bekijken

ˈWeih·nach·ten <Weihnachten> [ˈv͜ainaxtn̩] RZ. r.n. kein l.mn.

1. Weihnachten (Fest Christi Geburt (am 25. Dezember)):

Weihnachten

Kerstmis

Weihnachten

kerst

(ein) frohe(s) [o. fröhliche(s) ] Weihnachten!

vrolijk kerstfeest!

(ein) frohe(s) [o. fröhliche(s) ] Weihnachten!

prettige kerstdagen!

über Weihnachten nach Hause fahren

met Kerstmis [o. met de kerst(dagen)] naar huis gaan

ein Gefühl wie Weihnachten

een zalig gevoel

zu Weihnachten

met Kerstmis

2. Weihnachten reg. pot. (Geschenk):

Weihnachten

kerstgeschenken