Tłumaczenia dla hasła „kondre“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

kon·ˈkret [kɔnˈkreːt, kɔŋ-] PRZYM.

konkret

concreet

konkret

werkelijk

konkret

tastbaar

sich konkret ausdrücken

zich concreet [o. ondubbelzinnig] uitdrukken

ˈkon·tra¹ [ˈkɔntra] PRZYSŁ.

kontra

tegen

das Pro und Kontra

het pro en contra

das Pro und Kontra

het voor en tegen

ˈkonn·te [ˈkɔntə] CZ.

konnte 3. pers l.poj. cz. prz. von können¹, können², können³

Zobacz też können , können , können

ˈkön·nen³ <kann, konnte, gekonnt> [ˈkœnən] CZ. vb modal

1. können (fähig sein):

können

kunnen

können

in staat zijn

können

bij machte zijn

können

willen

da kann man nichts machen pot.

daar kun je niets aan doen

2. können (dürfen):

können

kunnen

können

mogen

meinetwegen kann er hier bleiben

voor mijn part kan [o. mag] hij hier blijven

du kannst mich gern haben! pot.

je kunt naar de maan lopen!

du kannst mich mal! pot.

je kunt me wat!

3. können (möglicherweise sein):

können

kunnen

können

mogelijk zijn

kann sein! pot.

't is mogelijk!

er kann einem leidtun

je zou medelijden met hem krijgen

wo kann man hier mal (austreten)? pot.

waar is het toilet?

4. können:

können (müssen)

kunnen

können (müssen)

moeten

können (brauchen)

hoeven

5. können (mögen, dürfen):

können

kunnen

können

mogen

können

reden hebben om

das kannst du mir glauben!

geloof me maar!

das war ein Tag, ich kann dir sagen! pot.

nou, was me dat een dag!

ˈkön·nen² <kann, konnte, gekonnt> [ˈkœnən] CZ. cz. przech.

1. können (beherrschen):

können

kennen

können

beheersen

einen Text auswendig können

een tekst van buiten kennen

er kann Russisch

hij kent Russisch

2. können:

können (fähig sein)

kunnen

können (fähig sein)

bij machte zijn

können (im Stande sein)

in staat zijn

ˈkön·nen¹ <kann, konnte, gekonnt> [ˈkœnən] CZ. cz. nieprzech. (vermögen)

können

kunnen

können

bij machte zijn

können

in staat zijn

für diesen Unfall kann er nichts

aan dit ongeval heeft hij geen schuld

mir kann keiner! pot.

ik ben voor niemand bang!

(es) mit jdm (gut) können

met iem (goed) kunnen opschieten

ich kann nicht umhin

ik kan er niet omheen [o. onderuit]

ich kann nicht umhin

ik kan het niet nalaten

kon·ˈform [kɔnˈfɔrm] PRZYM.

1. konform:

konform

conform

konform

overeenstemmend

mit jdm konform gehen [o. sein ] pot.

met iem akkoord gaan

mit jdm konform gehen [o. sein ] pot.

het eens zijn met iem

unsere Meinungen gehen [o. sind ] nicht konform

onze meningen verschillen [o. lopen uiteen]

2. konform MAT.:

konform

conform

Kon·ˈdom <Kondoms, Kondome[o. Kondoms] > [kɔnˈdoːm] RZ. r.m. r.n. r.n.

Kondom

condoom r.n.

Kondom

preservatief r.n.

ˈKon·dor <Kondors, Kondore> [ˈkɔndɔr, ˈkɔndoːɐ̯] RZ. r.m. BIOL.

Kondor

condor

kon·ˈfus [kɔnˈfuːs] PRZYM.

1. konfus:

konfus

confuus

konfus

verward

konfuses Zeug reden

wartaal spreken

2. konfus:

konfus

confuus

konfus

verlegen

konfus

in de war (gebracht)

kon·ˈkav [kɔnˈkaːf, kɔŋ-] PRZYM. FIZ.

konkav

concaaf

konkav

holrond

ˈKon·tra <Kontras, Kontras> [ˈkɔntra] RZ. r.n.

1. Kontra:

Kontra

verzet r.n.

Kontra

tegenstand

Kontra

oppositie

Kontra

bezwaar r.n.

2. Kontra KARC. (z. B. beim Bridge):

Kontra

doublet r.n.

Kontra

tegenbod

jdm Kontra geben pot. przen.

iem lik op stuk geven

kon·ˈvex [kɔnˈvɛks] PRZYM. FIZ.

konvex

convex

konvex

bolrond