Tłumaczenia dla hasła „Ferienheim“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ef·fen·heid <effen|heden> [ɛfənhɛɪt] RZ. r.ż.

effenheid

Glätte r.ż.

effenheid

Ebenheit r.ż.

ge·meen·heid <gemeen|heden> [ɣəmenhɛɪt] RZ. r.ż.

gemeenheid

Gemeinheit r.ż.

be·dre·ven·heid <bedreven|heden> [bədrevə(n)hɛɪt] RZ. r.ż.

bedrevenheid

Erfahrenheit r.ż.

bedrevenheid

Versiertheit r.ż.

chris·ten·heid [krɪstənhɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

christenheid

Christenheit r.ż.

te·vre·den·heid [təvredənhɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

tevredenheid

Zufriedenheit r.ż.

tot tevredenheid van allen

zu aller Zufriedenheit

ver·la·ten·heid [vərlatənhɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

verlatenheid

Verlassenheit r.ż.

verlatenheid (landschap ook)

Öde r.ż.

ver·le·gen·heid [vərleɣə(n)hɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. verlegenheid (het verlegen zijn):

verlegenheid

Verlegenheit r.ż.

verlegenheid

Schüchternheit r.ż.

2. verlegenheid (moeilijke omstandigheid):

verlegenheid

Verlegenheit r.ż.

in verlegenheid brengen/verkeren

in Verlegenheit bringen/sein

iem uit de verlegenheid helpen

jdm aus der Verlegenheit helfen

brief·ge·heim [brifxəhɛim] RZ. r.n. geen l.mn.

briefgeheim

Briefgeheimnis r.n.

ge·le·gen·heid <gelegen|heden> [ɣəleɣənhɛit] RZ. r.ż.

1. gelegenheid (plaats m.b.t. haar geschiktheid):

gelegenheid

Lage r.ż.

2. gelegenheid (mogelijkheid, omstandigheid):

gelegenheid

Gelegenheit r.ż.

de gelegenheid aangrijpen [o. waarnemen ]

die Gelegenheit ergreifen [o. wahrnehmen] , zu …

bij de eerste de beste gelegenheid

bei der erstbesten Gelegenheit

bij gelegenheid zal ik je erover spreken

bei Gelegenheit werde ich mit dir darüber sprechen

een gunstige gelegenheid

eine günstige Gelegenheit

in de gelegenheid zijn om …

die Gelegenheit haben, zu …

in de gelegenheid zijn om …

in der Lage sein, zu …

iem in de gelegenheid stellen om …

jdm die Gelegenheit geben, zu …

er is gelegenheid om te slapen

eine Schlafgelegenheit ist vorhanden

wachten tot er zich een gelegenheid voordoet

warten, bis sich eine Gelegenheit bietet

geen gelegenheid voorbij laten gaan

keine Gelegenheit auslassen

gelegenheid maakt de dief przysł.

Gelegenheit macht Diebe

3. gelegenheid:

gelegenheid (reisgelegenheid: rijden, varen)

Fahrgelegenheit r.ż.

gelegenheid (vliegen)

Fluggelegenheit r.ż.

4. gelegenheid (zaak waar men iets kan gebruiken):

gelegenheid

Wirtschaft r.ż.

gelegenheid

Gasthaus r.n.

5. gelegenheid:

gelegenheid (voorkomend geval)

Gelegenheit r.ż.

gelegenheid (aanleiding)

Anlass r.m.

een feestelijke gelegenheid

ein festlicher Anlass

ter gelegenheid van

aus Anlass +D.

ter gelegenheid van

anlässlich +D.

ge·ne·gen·heid <genegen|heden> [ɣəneɣənhɛit] RZ. r.ż.

genegenheid

Zuneigung r.ż.

genegenheid

Neigung r.ż.

voor iem genegenheid opvatten

Zuneigung zu jdm empfinden

wederkerige genegenheid

gegenseitige Zuneigung r.ż.

on·ef·fen·heid <oneffen|heden> [ɔnɛfənhɛit] RZ. r.ż.

1. oneffenheid:

oneffenheid (hoedanigheid)

Unebenheit r.ż.

oneffenheid (weg)

Holp(e)rigkeit r.ż.

2. oneffenheid (plaats):

oneffenheid

Unebenheit r.ż.

3. oneffenheid przen. (ongerechtigheid):

oneffenheid

Ungerechtigkeit r.ż.

be·roeps·ge·heim <beroepsgeheim|en> [bərupsxəhɛim] RZ. r.n.

beroepsgeheim

Berufsgeheimnis r.n.

beroepsgeheim

Schweigepflicht r.ż.

pap·pen·hei·mer <pappenheimer|s> [pɑpə(n)hɛimər] RZ. r.m.

hij kent zijn pappenheimers

er kennt seine Pappenheimer

open·heid [opənhɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

openheid

Offenheit r.ż.

in alle openheid

in aller Offenheit

zie·len·heil [zilə(n)hɛil] RZ. r.n. geen l.mn.

zielenheil

Seelenheil r.n.

al·ge·meen·heid <algemeen|heden> [ɑlɣəmenhɛit] RZ. r.ż.

1. algemeenheid (generaliteit):

algemeenheid

Allgemeinheit r.ż.

in zijn algemeenheid is dat waar

im Allgemeinen [o. im Großen und Ganzen] ist das wahr

2. algemeenheid (vaag gezegde):

algemeenheid

Gemeinplatz r.m.

ge·heim¹ <geheim|en> [ɣəhɛim] RZ. r.n.

geheim

Geheimnis r.n.

het diepste geheim over iets bewaren

etw streng geheim halten

(geen) geheimen hebben voor iem

(keine) Geheimnisse vor jdm haben

in het geheim

im Geheimen

in het geheim

insgeheim

het geheim van het leven

das Geheimnis des Lebens

ergens (g)een geheim van maken

(k)ein Geheimnis [o. Hehl] aus etw C. machen

een publiek geheim

ein offenes Geheimnis

het geheim van de smid przen.

das Geheimrezept