Tłumaczenia dla hasła „Gegratineerd“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

ge·rou·ti·neerd <geroutineerde, geroutineerder, geroutineerdst> [ɣərutinert] PRZYM.

geroutineerd

routiniert

ge·ma·ri·neerd [ɣəmarinert] PRZYM.

gemarineerd

mariniert

ge·raf·fi·neerd <geraffineerde, geraffineerder, geraffineerdst> [ɣərɑfinert] PRZYM.

1. geraffineerd (gezuiverd):

geraffineerd

raffiniert

2. geraffineerd:

geraffineerd (verfijnd)

raffiniert

geraffineerd (slim)

ausgeklügelt

3. geraffineerd (doortrapt):

geraffineerd

raffiniert

geraffineerd

gerissen

ge·ëmo·ti·o·neerd [ɣəemo(t)ʃonert]

geëmotioneerd [[o. ɣəemosjonert]] PRZYM.:

geëmotioneerd

emotional

geëmotioneerd

emotionell

geëmotioneerd

aufgeregt

ge·dis·tin·geerd <gedistingeerde, gedistingeerder, gedistingeerdst> [ɣədɪstɪŋɣert] PRZYM.

gedistingeerd

distinguiert form.

gedistingeerd

vornehm

ge·ge·neerd [ɣəʒənert] PRZYM.

gegeneerd

geniert

ge·ga·ran·deerd [ɣəɣarɑndert] PRZYM.

gegarandeerd

garantiert

gegarandeerde kwaliteit

garantierte Qualität r.ż.

ge·de·ti·neer·de <gedetineerde|n> [ɣədetinerdə] RZ. r.m. en r.ż.

gedetineerde

Häftling r.m.

gedetineerde

Inhaftierte(r) r.ż. (r.m.)

ge·for·tu·neerd <gefortuneerde, gefortuneerder, gefortuneerdst> [ɣəfɔrtynert] PRZYM.

gefortuneerd

vermögend

gefortuneerd

wohlhabend

ge·da·teerd [ɣədatert] PRZYM.

gedateerd

veraltet

gedateerd

überholt

ge·pro·por·ti·o·neerd [ɣəpropɔr(t)ʃonert] PRZYM.

geproportioneerd

proportioniert

hij is goed geproportioneerd van bouw

er ist gut proportioniert

ge·pen·si·o·neerd [ɣəpɛnʃonert] PRZYM.

gepensioneerd

pensioniert

een gepensioneerd leraar

ein Studienrat im Ruhestand

ge·geerd [ɣəɣert] PRZYM. belg.

gegeerd

gefragt

gegeerd

gesucht

gegeerd

verlangt

ge·pi·keerd [ɣəpikert] PRZYM.

gepikeerd

pikiert form.

gepikeerd

gekränkt

gepikeerd

beleidigt

ge·dis·ci·pli·neerd <gedisciplineerde, gedisciplineerder, gedisciplineerdst> [ɣədisiplinert] PRZYM.

gedisciplineerd

diszipliniert

ge·gra·ven CZ.

gegraven volt. deelw. van graven¹, graven²

Zobacz też graven , graven

gra·ven² <groef, h. gegraven> [ɣravə(n)] CZ. cz. nieprzech.

graven

graben

niet diep graven przen.

nicht in die Tiefe gehen

in iems verleden graven przen.

in jds Vergangenheit graben

honden graven graag in de grond

Hunde wühlen gern in der Erde

naar iets graven

nach etw C. graben

gra·ven¹ <groef, h. gegraven> [ɣravə(n)] CZ. cz. przech.

graven

graben

graven (met spade ook)

schaufeln

graven mijnw.

schürfen

een gat/tunnel graven

ein Loch/einen Tunnel graben

goud graven

Gold schürfen

ge·groefd [ɣəɣruft] PRZYM.

gegroefd (van de huid)

gefurcht

gegroefd (van de huid)

furchig

gegroefd (van planken)

gespundet

gegroefd (van zuilen)

kanneliert

on·ge·ge·neerd <ongegeneerde, ongegeneerder, ongegeneerdst> [ɔŋɣəʒənert] PRZYM. (zonder gêne)

ongegeneerd

ungeniert

ver·keerd <verkeerde, verkeerder, verkeerdst> [vərkert] PRZYM.

1. verkeerd:

verkeerd (fout, onjuist)

falsch

verkeerd (fout, onjuist)

verkehrt

verkeerd (fout, onjuist)

unrichtig

verkeerd (met fouten)

fehlerhaft

een verkeerd beeld van iets schetsen

ein falsches Bild von etw C. wiedergeben

de verkeerde voorhebben

sich in der Person irren

een verkeerde diagnose

eine Fehldiagnose

de verkeerde kant [o. weg ] opgaan ook przen.

den falschen Weg einschlagen

verkeerd kijken/rijden

sich versehen/sich verfahren

het loopt verkeerd af

das nimmt ein schlimmes Ende

verkeerd verbonden zijn

falsch verbunden sein

hij was in de oorlog verkeerd

er stand im Krieg auf der falschen Seite

verkeerd bezig zijn pot.

≈ die Sache falsch anpacken

2. verkeerd (omgekeerd):

verkeerd

verkehrt (herum)

zijn handen staan verkeerd przen.

er hat zwei linke Hände

het bij het verkeerde eind hebben

auf dem Holzweg sein

koffie verkeerd

Kaffee verkehrt

koffie verkeerd

Milchkaffee r.m.

ge·smeerd [ɣəsmert] PRZYM.

als de gesmeerde bliksem pot.

wie ein geölter Blitz pot.

het ging gesmeerd

es lief wie geschmiert

een gesmeerd lopende organisatie

eine reibungslos funktionierende Organisation