Tłumaczenia dla hasła „Südens“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ca·dens <cadens|en> [kadɛns] RZ. r.ż.

cadens

Kadenz r.ż.

ten·dens <tendens|en> [tɛndɛns] RZ. r.ż.

tendens

Tendenz r.ż.

de tendens op de beurs stijgt

die Börse steigt wieder

con·dens [kɔndɛns] RZ. r.ż. geen l.mn.

condens

Kondenswasser r.n.

hei·dens [hɛidəns] PRZYM.

heidens (als (van) de heidenen)

heidnisch

heidens (enorm)

heidenmäßig

een heidens karwei

eine Heidenarbeit pot.

een heidens lawaai

ein Heidenkrach r.m. pot.

tij·dens [tɛidəns] PRZYIM.

tijdens

während +D.

tijdens zijn leven

zu seinen Lebzeiten

tijdens Napoleon

zur Zeit Napoleons

God·mens [ɣɔtmɛns] RZ. r.m. geen l.mn. rel.

Godmens

Gottmensch r.m.

Su·dan [sudan] RZ. r.n. geen l.mn.

Sudan

Sudan r.n.

su·do·ku <sudoku|'s> [sudoku] RZ. r.m.

sudoku

Sudoku r.n.

Deens [dens] PRZYM.

Deens

dänisch

het Deens

das Dänische

grens <grenzen> [ɣrɛns] RZ. r.ż.

grens

Grenze r.ż.

binnen de grenzen van het mogelijke przen.

im Rahmen des Möglichen

hij is beroemd tot ver buiten de grenzen

er ist weit über die Landesgrenzen hinaus berühmt

iets/iem heeft zijn grenzen

etw/jdm sind Grenzen [o. Schranken] gesetzt

geen grenzen kennen przen.

keine Grenzen kennen

op de grens van leven en dood

an der Grenze zwischen Leben und Tod

de grens overgaan

die Grenze passieren [o. überschreiten]

een grens overschrijden przen.

eine Grenze überschreiten

iem de grens overzetten

jdn über die Grenze abschieben

een grens trekken tussen twee begrippen

zwei Begriffe voneinander abgrenzen

er zijn grenzen przen.

alles hat seine Grenzen

loens [luns] PRZYM.

1. loens (scheel):

loens

schielend

loens

schieläugig

2. loens (oneerlijk):

loens

falsch

loense streken

gemeine Streiche l.mn.

Weens [wens] PRZYM.

Weens

Wiener ndm.

Weens

wienerisch

wiens¹ [wins] ZAIM. vr. zaim.

wiens

wessen

me·nens [menəns] PRZYM.

het is (hem) menens

es ist (sein) Ernst

er·gens [ɛrɣəns] PRZYSŁ.

1. ergens (waar dan ook):

ergens

irgendwo

ergens anders

woanders

ergens anders

anderswo

heb je dat ooit ergens gehoord?

hast du das irgendwo schon mal gehört?

2. ergens (op zekere plaats):

ergens

irgendwo

daar ergens

dort [o. da] irgendwo

ik heb dat ergens gelezen

ich habe das irgendwo gelesen

ergens heen/ ergens vandaan

irgendwohin/irgendwoher

3. ergens (in enig opzicht):

ergens

irgendwie

ik kan hem ergens toch wel waarderen

irgendwie weiß ich ihn doch zu schätzen

4. ergens (iets):

ergens

etwas

ergens

irgendetwas

ergens

irgendwas pot.

hij zocht ergens naar

er suchte irgendetwas

fo·rens <forens|en, fo|renzen> [forɛns] RZ. r.m.

forens

Pendler r.m.

im·mens <immense, immenser, immenst> [ɪmɛns] PRZYM.

immens

immens

immens (onmetelijk)

unermesslich

in·eens [ɪnens] PRZYSŁ.

1. ineens (tegelijk):

ineens

auf einmal

ineens

zugleich

een uitkering ineens

eine Auszahlung des Gesamtbetrages

2. ineens (abrupt):

ineens

auf einmal

ineens

plötzlich

in·tens <intense, intenser, meest intens> [ɪntɛns] PRZYM.

intens

intensiv

intens (als versterking van een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord)

äußerste(r, s)

intens (als versterking van een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord)

zutiefste(r, s)

hoe intens laag en gemeen!

wie durch und durch niederträchtig und gemein!

intense pijn

intensive(r) Schmerz r.m.

een intens verlangen

ein heißes Verlangen

zich intens vervelen

sich zutiefst langweilen

je·gens [jeɣəns] PRZYIM.

jegens

gegen +B.

jegens

gegenüber +C.

vriendelijk jegens mensen zijn

freundlich zu Menschen sein

een verplichting jegens ouders

eine Verpflichtung den Eltern gegenüber