Tłumaczenia dla hasła „beroept“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

be·roep <beroep|en> [bərup] RZ. r.n.

1. beroep:

beroep (betrekking)

Beruf r.m.

beroep (ambacht)

Gewerbe r.n.

een beroep uitoefenen

einen Beruf ausüben

een beroep uitoefenen

ein Gewerbe (be)treiben

wat is zij van beroep?

was ist sie von Beruf?

wat is zij van beroep?

was macht sie beruflich?

iem die een vrij beroep uitoefent

ein Freiberufler

iem die een vrij beroep uitoefent

ein freiberuflich Tätiger

zonder beroep

berufslos

2. beroep:

een beroep doen op iem/iets (verzoek om bijstand)

jdn/etw in Anspruch nehmen

een beroep doen op iems verantwoordelijkheidsgevoel

an jds Verantwortungsgefühl appellieren

3. beroep jur.:

beroep

Berufung r.ż.

beroep

Appellation r.ż.

in (hoger) beroep gaan

Berufung einlegen

vrijgesproken in beroep

freigesprochen in zweiter Instanz

4. beroep (het roepen tot een waardigheid, ambt):

beroep

Berufung r.ż.

beroep

Ruf r.m.

be·roeps [bərups] PRZYM. orzecz.

beroeps

Profi r.m.

be·hept [bəhɛpt] PRZYM.

behept

behaftet

met fouten behept

mit Fehlern behaftet

met vooroordelen behept zijn

in Vorurteilen befangen sein

be·roerd <beroerde, beroerder, beroerdst> [bərurt] PRZYM.

beroerd

elend

beroerd

erbärmlich

beroerd

mies pot.

het ging beroerd

es ging erbärmlich schlecht

een beroerd karwei

eine lausige Arbeit

die beroerde kerel

dieser miese Typ pot.

beroerd van iets zijn

von etw durcheinander sein

zich beroerd voelen

sich elend [o. mies] fühlen

niet te beroerd zijn om

durchaus zu etw bereit sein

be·roemd <beroemde, beroemder, beroemdst> [bərumt] PRZYM.

beroemd

berühmt

beroemd om

berühmt für [o. wegen]

ge·roep [ɣərup] RZ. r.n. geen l.mn.

geroep

Rufen r.n.

be·dompt <bedompte, bedompter, bedomptst> [bədɔmt] PRZYM.

1. bedompt:

bedompt (benauwd: vochtig, muf)

dumpf

bedompt (benauwd: vochtig, muf)

dumpfig

bedompt (benauwd: rokerig)

dunstig

bedompt (benauwd: verbruikt)

stickig

een bedompte atmosfeer

eine dumpfe Atmosphäre

bedompt licht

trübe(s) Licht r.n.

de bedompte lucht

die stickige Luft r.ż.

2. bedompt (bekrompen):

bedompt

stumpfsinnig

bedompt

dumpf

3. bedompt (beslagen):

bedompt

angelaufen