W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „elfstellig“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

oer·ge·zel·lig: przymiotnik i przysłówek
angst·val·lig: przymiotnik i przysłówek
wel·ge·val·lig: przymiotnik i przysłówek
be·werk·stel·li·gen: czasownik
in·be·drijf·stel·ling: rzeczownik
ge·zel·lig: przymiotnik i przysłówek
on·ge·zel·lig: przymiotnik i przysłówek
af·val·lig: przymiotnik i przysłówek
vol·tal·lig: przymiotnik i przysłówek
lief·tal·lig: przymiotnik i przysłówek
over·tol·lig: przymiotnik i przysłówek
dienst·wil·lig: przymiotnik i przysłówek

Widzisz podobne wyniki: welgevallig , angstvallig , oergezellig , bewerkstelligen , inbedrijfstelling , dienstwillig , overtollig , lieftallig , voltallig , afvallig , ongezellig i gezellig

oer·ge·zel·lig [urɣəzɛləx] PRZYM.

oergezellig

angst·val·lig <angstvallige, angstvalliger, angstvalligst> [ɑŋstfɑləx] PRZYM.

1. angstvallig (angstig):

angstvallig

angstvallig keek hij om

er schaute sich ängstlich um

2. angstvallig (pijnlijk nauwgezet):

angstvallig

peinlich (genau)

hij vermeed angstvallig alle vreemde woorden

er vermied peinlich alle Fremdwörter

wel·ge·val·lig [wɛlɣəvɑləx] PRZYM.

welgevallig

het was hem niet welgevallig

das war ihm nicht angenehm [o. recht]

be·werk·stel·li·gen <bewerkstelligde, h. bewerkstelligd> [bəwɛrkstɛləɣə(n)] CZ. cz. przech.

bewerkstelligen

bewerkstelligen

bewerkstelligen

zuwege [o. zustande] bringen

in·be·drijf·stel·ling <inbedrijfstelling|en> [ɪmbədrɛɪfstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

inbedrijfstelling

Inbetriebnahme r.ż.

ge·zel·lig <gezellige, gezelliger, gezelligst> [ɣəzɛləx] PRZYM.

1. gezellig (omgang aangenaam makend):

een gezellige avond

ein gemütlicher Abend

wij zaten gezellig bij elkaar

wir saßen gemütlich beisammen

2. gezellig (aangenaam voor het verblijf):

het is er een gezellige boel

dort geht es lustig zu

een gezellig vuur

ein behagliches Feuer

3. gezellig (aardig, vlot):

een gezellig boek

ein unterhaltsames Buch

4. gezellig (neiging hebbend om met anderen te verkeren):

de mens is een gezellig dier

der Mensch ist ein geselliges Wesen

herten en gemzen zijn gezellig levende dieren

Hirsche und Gämsen sind Herdentiere

dat kan nog gezellig worden iron.

das kann ja heiter werden

on·ge·zel·lig [ɔŋɣəzɛləx] PRZYM.

wat ben je vanavond ongezellig

bist du heute Abend aber ungemütlich!

het is in die kamer erg koud en ongezellig

es ist in dem Zimmer sehr kalt und ungemütlich [o. unbehaglich]

af·val·lig <afvallige, afvalliger, afvalligst> [ɑfɑləx] PRZYM.

1. afvallig:

afvallig (ontrouw: partij, geloof)

afvallig (ontrouw: persoon)

afvallig worden van een partij

einer Partei abtrünnig werden

afvallig worden van een vriend

einem Freund untreu werden

2. afvallig (zeilvaartuigen) scheepv.:

de zeilboot wordt afvallig

das Segelboot fällt ab

vol·tal·lig [vɔltɑləx] PRZYM.

lief·tal·lig <lieftallige, lieftalliger, lieftalligst> [liftɑləx] PRZYM.

lieftallig (iets kleins)

een lieftallig uiterlijk

ein liebliches Äußeres

over·tol·lig¹ <overtollige, overtolliger, overtolligst> [ovərtɔləx] PRZYM.

1. overtollig:

overtollig (meer dan nodig is)

overtollig (meer dan nodig is)

overtollig (getallen)

zijn overtollige krachten

sein Überschuss an Kraft

overtollig vet

überflüssige(s) Fett r.n.

2. overtollig (overbodig):

overtollige moeite/woorden

unnütze Mühe/überflüssige Worte

dienst·wil·lig [dinstwɪləx] PRZYM.

dienstwillig

dienstwillig

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski