niderlandzko » niemiecki

om·vang·rijk <omvangrijke, omvangrijker, omvangrijkst> [ɔmvɑŋrɛik] PRZYM.

Oos·ten·rij·ker <Oostenrijker|s> [ostə(n)rɛikər] RZ. r.m.

be·lang·rijk <belangrijke, belangrijker, belangrijkst> [bəlɑŋrɛik] PRZYM.

1. belangrijk (van grote betekenis):

2. belangrijk (groot; zeer veel):

om·ver·rij·den <reed omver, h. omvergereden> [ɔmvɛrɛidə(n)] CZ. cz. przech.

be·lang·rijk·heid [bəlɑŋrɛɪkhɛɪt] RZ. r.ż. geen l.mn.

strij·ker <strijker|s> [strɛɪkər] RZ. r.m.

1. strijker (musicus):

Streicher r.m.

2. strijker (genezer):

om·vang [ɔmvɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

1. omvang (omtrek):

Umfang r.m.

3. omvang ook przen. (uitgestrektheid):

Umfang r.m.
Ausmaß r.n.
Ausdehnung r.ż.

4. omvang muz.:

Umfang r.m.

pot·ten·kij·ker <pottenkijker|s> [pɔtə(n)kɛikər] RZ. r.m. (toeschouwer)

Topfgucker r.m. żart.

zwart·kij·ker <zwartkijker|s> [zwɑrtkɛikər] RZ. r.m.

aan·grij·pend <aangrijpende, aangrijpender, aangrijpendst> [aŋɣrɛipənt] PRZYM.

aan·grijn·zen <grijnsde aan, h. aangegrijnsd> [aŋɣrɛinzə(n)] CZ. cz. przech.

in·grij·pen <greep in, h. ingegrepen> [ɪŋɣrɛipə(n)] CZ. cz. nieprzech.

3. ingrijpen techn. (in elkaar grijpen):

greifen in +B.

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski