Tłumaczenia dla hasła „gera“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

gern <lieber, am liebsten> [gɛrn] PRZYSŁ.

gern

graag

gern

gaarne

ich hätte [o. möchte ] gern … (von dir/Ihnen)

mag ik … (van je/u)?

aber gern!

graag!

für sein Leben gern

dolgraag

gern geschehen!

graag gedaan!

gern gesehen sein

graag gezien zijn

gern oder ungern

graag of niet

(gar [o. nur]) zu gern!

maar wat graag!

(gar [o. nur]) zu gern!

maar al te graag!

geb.

1. geb.:

geb.

geb.

2. geb. WYDAWN.:

geb.

geb.

Zobacz też geboren , geboren

ge·ˈbo·ren² [gəˈboːrən] CZ.

geboren im. cz. przeszł. von gebären

ge·ˈbo·ren¹ [gəˈboːrən] PRZYM.

1. geboren:

geboren

geboren ook fig.

zum Lehrer geboren sein

voor leraar geboren zijn

zwroty:

sie ist eine geborene Schmidt

haar meisjesnaam is Schmidt

Frau Müller geborene Schmidt

mevrouw Müller, met haar meisjesnaam Schmidt

geil [g͜ail] PRZYM.

1. geil wulg. (lüstern):

geil

geil

geil

wulps

geil

heet

geil

vet

geil auf jdn sein

geil op iem zijn

2. geil pot. młodz. (toll):

geil

tof

geil

gaaf

gelb [gɛlp] PRZYM.

gelb

geel

das gelbe Trikot

de gele trui

vor Neid gelb und grün werden

groen en geel worden van nijd [o. afgunst]

gez.

gez.

get.

ˈÄra <Ära, Ären> [ˈɛːra] RZ. r.ż. meist l.poj.

1. Ära HIST. (Zeitalter):

Ära

jaartelling

Ära

era

2. Ära podn. (Epoche):

Ära

tijdperk r.n.

Ära

era

die Ära Adenauer

het Adenauertijdperk

die Ära der Industrie

het industriële tijdperk

3. Ära GEOL.:

Ära

hoofdtijdvak

Ära

era

ˈAu·ra <Aura, Auren> [ˈ͜aura] RZ. r.ż.

1. Aura podn. (Ausstrahlung):

Aura

aura

Aura

uitstralingskracht

2. Aura MED.:

Aura

aura

ˈJu·ra¹ <Jura(s)> [ˈjuːra] RZ. r.m. kein l.mn.

Jura GEOL. (erdgeschichtliche Periode vor 200–150 Mio. Jahren)

Jura

Jura (Mittelgebirge zwischen Rhône und Hochrhein)

Juragebergte r.n.

ˈLi·ra <Lira, Lire> [ˈliːra] RZ. r.ż. hist.

Lira

lire

gram [graːm] PRZYM. podn.

gram

boos

gram

vertoornd

gram

vergramd

jdm gram sein/werden

op iem boos [o. kwaad] zijn/worden

grau [gr͜au ] PRZYM.

1. grau:

grau (Farbe)

grijs

grau (Farbe)

grauw

grau przen. a. (trostlos)

somber

grau przen. a.

saai

grau przen. a.

beroerd

sie wurde grau im Gesicht

ze trok wit weg

grau in grau

helemaal grijs

alles grau in grau malen

alles grauw in grauw schilderen

alles grau in grau malen

alles in grauwe en grijze kleuren schilderen

alles grau in grau malen przen.

alles even somber [o. grauw] afschilderen

alles grau in grau malen przen.

alles door een zwarte bril zien

grau melierte Haare

grijzend haar

grau melierte Schläfen

grijzende slapen

blau und grau kariert MODA

blauwgrijs geruit

2. grau (halboffiziell):

grau

officieus

grau

semiofficieel