Tłumaczenia dla hasła „glasbol“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈgla·sig [ˈglaːzɪç] PRZYM.

1. glasig (ausdruckslos):

glasig

glazig

glasig

star

glasig

wezenloos

2. glasig GASTR. (durchscheinend):

glasig

glazig

glasig

doorschijnend

glasig

glasachtig

3. glasig (zerbrechlich):

glasig

broos

glasig

breekbaar

glasig

dun

ˈglau·ben¹ [ˈgl͜aubn̩] CZ. cz. przech.

1. glauben a. REL. (für wahr halten):

glauben

geloven

glauben

menen

glauben

denken

glauben

aannemen

das glaube ich gern!

ik geloof het graag!

ich glaube ihm seine Krankheit nicht

ik geloof niet zo in zijn ziekte

man glaubte ihm den Sinneswandel nicht

men was er (nog) niet zo van overtuigd dat hij van mening [o. opvatting] veranderd is

das ist kaum zu glauben!

dat is niet te geloven!

das ist kaum zu glauben!

dat is ongelofelijk!

jdm etw glauben

iets aannemen van iem

jdn glauben machen, dass ...

iem doen geloven dat ...

das kannst du mir glauben!

dat kun je van mij aannemen!

wer hätte das geglaubt!

wie had dat gedacht [o. kunnen denken] !

wer(')s glaubt, wird selig!

een gek die het gelooft!

wer(')s glaubt, wird selig!

maak dat een ander wijs!

das glaube ich wohl!

dat wil [o. kan] ik wel geloven!

ich glaube dir kein Wort

ik geloof geen woord van wat je zegt

ich glaube dir jedes Wort

ik geloof alles wat je zegt

2. glauben (meinen, annehmen):

glauben

wanen

glauben

menen

er glaubte die Sache verloren

hij waande de zaak verloren