Tłumaczenia dla hasła „telson“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Per·ˈson <Person, Personen> [pɛrˈzoːn] RZ. r.ż.

1. Person a. JĘZ.:

Person

persoon

ich für meine Person

wat mij betreft

sie ist die Geduld in Person

ze is de geduldigheid in eigen persoon

er nimmt seine Person viel zu wichtig

hij vindt zichzelf veel te belangrijk

eine stumme Person TEATR

een figurant

eine zweifelhafte Person

een twijfelachtig individu

2. Person PR.:

Person

persoon

juristische Person

rechtspersoon

natürliche Person

natuurlijk persoon

3. Person pot. (Frau, Dame):

Person

vrouwspersoon

Person

vrouw

Person

dame

eine flotte Person

een vlotte meid

4. Person pot. pej. (Mensch, Weib):

Person

mens r.n.

Person

wijf r.n.

Te·le·ˈfon <Telefons, Telefone> [teleˈfoːn, ˈteːlefoːn] RZ. r.n.

Telefon

telefoon

er meldete sich am Telefon

hij was aan het toestel

er meldete sich am Telefon

hij nam de telefoon op [o. aan]

Sie werden am Telefon verlangt

er is telefoon voor u

sich ans Telefon hängen pot.

(op)bellen

ich gehe nicht ans Telefon

ik neem de telefoon niet op

te·le·ˈgen [teleˈgeːn] PRZYM.

telegen

telegeniek

ˈBi·son <Bisons, Bisons> [ˈbiːzɔn] RZ. r.m.

Bison

bizon

Fas·ˈson² <Fassons, Fassons> RZ. r.n. (Handwerk)

Fasson

revers

Sai·ˈson <Saison, Saisons[o. Saisonen] > [zɛˈzõː, zɛˈzɔŋ] RZ. r.ż.

Saison

seizoen r.n.

Saison

jaargetijde r.n.

Saison haben pot.

gewild zijn

teils [t͜ails] PRZYSŁ.

teils

deels

teils

ten dele

teils

gedeeltelijk

war es nett da? teils, teils!

was het daar leuk? och, het gaat wel [o. matigjes] [o. nogal] !

ˈtes·ten [ˈtɛstn̩] CZ. cz. przech.

testen

testen

testen

toetsen

ˈtex·ten [ˈtɛkstn̩] CZ. cz. nieprzech.

texten

reclameteksten schrijven