Tłumaczenia dla hasła „Bedarfs“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

be·da·ren¹ <bedaarde, i. bedaard> [bədarə(n)] CZ. cz. nieprzech.

bedaren (tot rust komen: persoon)

sich beruhigen

bedaren (tot rust komen: zaak)

sich legen

bedaren (tot rust komen: zaak)

nachlassen

het onweer bedaart

das Gewitter lässt nach

zijn opwinding bedaarde

seine Erregung ließ nach

tot bedaren komen

sich beruhigen

iem tot bedaren brengen

jdn besänftigen [o. beruhigen]

de zee is bedaard

die See hat sich beruhigt [o. geglättet]

be·derf [bədɛrf] RZ. r.n. geen l.mn.

1. bederf (ontbinding):

bederf

Fäulnis r.ż.

aan bederf onderhevig

verweslich

aan bederf onderhevig (levensmiddelen)

verderblich

2. bederf (verslechtering):

bederf

Verfall r.m.

het bederf van de zeden

der sittliche Verfall

be·daard <bedaarde, bedaarder, bedaardst> [bədart] PRZYM.

1. bedaard:

bedaard (onbewogen)

ruhig

bedaard (beheerst)

gelassen

2. bedaard (kalm, rustig):

bedaard

bedächtig

bedaard

ruhig

hou je bedaard!

bleib ruhig!

be·dacht [bədɑxt] PRZYM.

1. bedacht:

op iets bedacht zijn (van plan)

auf etw B. aus sein

op winst bedacht zijn

nach Gewinn streben

alleen op eigen voordeel bedacht zijn

nur den eigenen Vorteil suchen

2. bedacht (voorbereid):

bedacht

gefasst

bedacht of onbedacht

absichtlich oder unabsichtlich

hij is op alles bedacht (voorbereid)

er ist auf alles B. gefasst

hij is op alles bedacht (letten op)

er achtet auf alles B.

be·dierf CZ.

bedierf 3. os. l.poj. cz. prz. van bederven¹, bederven²

Zobacz też bederven , bederven

be·der·ven² <bedierf, i. bedorven> [bədɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech. (tot bederf overgaan)

bederven

verderben

be·der·ven¹ <bedierf, h. bedorven> [bədɛrvə(n)] CZ. cz. przech.

1. bederven (verknoeien):

bederven

verderben

bederven

verpfuschen

iems plezier bederven

jdm die Suppe versalzen

zijn toekomst bederven

sich C. die Zukunft verbauen

2. bederven (verwennen):

bederven

verziehen

be·drag <bedrag|en> [bədrɑx] RZ. r.n.

1. bedrag (grootte van een geldsom):

bedrag

Betrag r.m.

een cheque ten bedrage van

ein Scheck über einen Betrag von

tot een bedrag van

bis zu einem Betrag von

2. bedrag (geldsom):

bedrag

Betrag r.m.

bedrag

Summe r.ż.

extra bedrag

Mehrbetrag r.m.

een fors/aardig/behoorlijk bedrag

eine erhebliche/hübsche/beträchtliche Summe

geraamd/gemiddeld bedrag

Pauschalbetrag r.m.

maximaal bedrag

Höchstbetrag r.m.

nominaal bedrag

Nennbetrag r.m.

nominaal bedrag

Nominalbetrag r.m.

bedrag van de rekening

Rechnungsbetrag r.m.

resterend bedrag

Restbetrag r.m.

resterend bedrag

Restsumme r.m.

verzekerd bedrag

Versicherungsbetrag r.m.

verzekerd bedrag

Versicherungssumme r.ż.

be·drog [bədrɔx] RZ. r.n. geen l.mn.

1. bedrog (bedriegerij):

bedrog

Betrug r.m.

bedrog

Betrügerei r.ż.

door bedrog iets weten te verkrijgen

(sich C. ) etw erschwindeln

opzettelijk bedrog

arglistige Täuschung

bedrog plegen

einen Betrug begehen

2. bedrog (bedrieglijke voorstelling):

bedrog

Täuschung r.ż.

optisch bedrog

optische Täuschung