Tłumaczenia dla hasła „OCW“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

och [ɔx] WK

och

ach

och gut!

(ach) Gottchen!

och kom!

ach, komm!

och kom!

ach was!

ou·we <ouwe|n> [ɑuwə] RZ. r.m.

1. ouwe (baas):

ouwe

Boss r.m.

2. ouwe scheepv. (kapitein):

ouwe

Alte(r) r.m.

3. ouwe (vader):

ouwe

Alte(r) r.m.

4. ouwe (oude jenever):

ouwe

alte(r) Genever r.m.

bouw [bɑu] RZ. r.m. geen l.mn.

1. bouw (het bouwen):

bouw

Bau r.m.

2. bouw (plaats):

bouw

Bau r.m.

bouw

Baustelle r.ż.

3. bouw (bouwbedrijf):

bouw

Bau r.m.

in de bouw werken

auf dem Bau arbeiten

de timmerman in de bouw

der Bauschreiner

de timmerman in de bouw

der Bautischler

4. bouw:

bouw (constructie: opbouw)

Aufbau r.m.

bouw (constructie: lichaamsbouw)

Wuchs r.m.

bouw (constructie: lichaamsbouw)

Bau r.m.

bouw (constructie: bouwtrant)

Bauart r.ż.

bouw (constructie: bouwtrant)

Konstruktion r.ż.

de bouw van een atoom

der Aufbau eines Atoms

de bouw der ledematen

der Gliederbau

de bouw van een roman przen.

der Bau [o. Aufbau] eines Romans

slank van bouw

von schlankem Wuchs [o. Bau]

5. bouw (het bebouwen):

bouw

Bebauung r.ż.

gouw <gouw|en> [ɣɑu] RZ. r.ż.

gouw

Gau r.m.

houw¹ <houw|en> [hɑu] RZ. r.m.

1. houw (slag; wond):

houw

Hieb r.m.

2. houw (het hakken van hout):

houw

Holzschlag r.m.

jouw [jɑu] ZAIM. dzierż. zaim.

jouw

dein

jouw

deine

jouw

dein

is dat jouw werk?

ist das deine Arbeit?

mouw <mouw|en> [mɑu] RZ. r.ż.

mouw

Ärmel r.m.

iem aan zijn mouw trekken

jdn am Ärmel zupfen

iem aan zijn mouw trekken przen.

sich an jdn wenden

daar is wel een mouw aan te passen

das lässt sich schon machen

ergens een mouw aan weten te passen przen.

wissen, wie man etw lösen kann

het (ze) achter (in) de mouw hebben przen.

es faustdick [o. knüppeldick] hinter den Ohren haben pot.

een jurk met korte mouwen

ein kurzärmeliges Kleid

iem iets op de mouw spelden przen.

jdm einen Bären aufbinden pot.

de mouwen opstropen ook przen.

die Ärmel hochkrempeln

iets uit zijn mouw schudden przen.

(sich C. ) etw aus dem Ärmel schütteln pot.

dat is een ander paar mouwen przen. belg.

das ist etwas ganz anderes

dat is een ander paar mouwen przen. belg.

das steht auf einem anderen Blatt

rouw¹ [rɑu] RZ. r.m. geen l.mn.

rouw

Trauer r.ż.

geen rouw meer dragen

keine Trauer mehr tragen

in de rouw zijn

Trauer tragen

in de rouw zijn

in Schwarz gehen

iem in rouw storten

jdn in Trauer versetzen

touw <touw|en> [tɑu] RZ. r.n.

touw

Seil r.n.

touw

Strick r.m.

touw (dik)

Tau r.n.

touw (minder dik)

Leine r.ż.

touw (touwtje)

Schnur r.ż.

de touwen van een boksring

die Seile eines Boxrings

een eind touw

ein Stück Schnur

een klosje touw

eine Rolle Bindfaden

daar is geen touw aan vast te knopen przen.

daraus kann man nicht klug werden

in touw zijn

beschäftigt sein

iets op (het) touw zetten (eraan beginnen)

etw in Angriff nehmen

iets op (het) touw zetten (iets organiseren)

etw veranstalten

vouw <vouw|en> [vɑu] RZ. r.ż.

vouw

Falte r.ż.

vouw (kreuk)

Knick r.m.