Tłumaczenia dla hasła „Tadschikin“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

rang·schik·king <rangschikking|en> [rɑŋsxɪkɪŋ] RZ. r.ż.

1. rangschikking ook jur.:

rangschikking (classificatie)

Rangordnung r.ż.

rangschikking (in een systeem)

Einstufung r.ż.

2. rangschikking (plaatsing in een (volg)orde):

rangschikking

Einordnung r.ż.

rangschikking

Anordnung r.ż.

her·schik·king <herschikking|en> [hɛrsxɪkɪŋ] RZ. r.ż.

herschikking

Neuordnung r.ż.

kwaad·schiks [kwatsxɪks] PRZYSŁ.

kwaadschiks

übel

kwaadschiks

im Bösen

be·schik·king <beschikking|en> [bəsxɪkɪŋ] RZ. r.ż.

1. beschikking (macht om over iets te beschikken):

beschikking

Verfügung r.ż.

ter beschikking stellen/staan

zur Verfügung stellen/stehen

iem ter beschikking van de regering stellen

für jdn Sicherungsverwahrung anordnen

de vrije beschikking hebben over

freie Verfügung über etw B. haben

2. beschikking (besluit):

beschikking

Verfügung r.ż.

beschikking

Verordnung r.ż.

beschikking

Anordnung r.ż.

bij ministeriële beschikking

durch ministeriellen Erlass

testamentaire beschikking

letztwillige Verfügung r.ż.

testamentaire beschikking

testamentarische Verfügung r.ż.

3. beschikking (wat door een hogere macht beschikt is):

beschikking

Fügung r.ż.

beschikking

Schickung r.ż. form.

goed·schiks [ɣutsxɪks] PRZYSŁ.

1. goedschiks (gewillig):

goedschiks

gutwillig

hij ging goedschiks mee

er ging willig mit

goedschiks of kwaadschiks

wohl oder übel

2. goedschiks (behoorlijk, betamelijk):

goedschiks

anstandshalber

dat kun je niet goedschiks doen

das gehört sich nicht

schik·king <schikking|en> [sxɪkɪŋ] RZ. r.ż.

1. schikking (ordening):

schikking

Ordnung r.ż.

schikking

Anordnung r.ż.

de schikking van de figuren op een schilderij

die Anordnung [o. Gruppierung] der Figuren eines Gemäldes

2. schikking (overeenkomst):

schikking

Einigung r.ż.

schikking

Vergleich r.m.

schikking

Abkommen r.n.

3. schikking (het vrijwillig voldoen aan een voorwaarde):

schikking

Vergleich r.m.

een minnelijke schikking treffen

einen Vergleich schließen

ge·schikt¹ <geschikte, geschikter, geschiktst> [ɣəsxɪkt] PRZYM.

1. geschikt (aangenaam in de omgang):

geschikt

nett

de nieuwe chef is heel geschikt pot.

der neue Chef ist ganz in Ordnung

een geschikte man

ein netter Mensch

2. geschikt (met de juiste eigenschappen):

geschikt

geeignet

een geschikte gelegenheid

eine passende Gelegenheit

de meest geschikte middelen

die geeignetsten Mittel l.mn.

ik vind het geschikt

mir ist es recht

geschikt voor de dienst

diensttauglich

dat boek is niet geschikt voor kinderen

das Buch ist nicht für Kinder geeignet

voor leraar geschikt zijn

als Lehrer geeignet sein

schik·ken¹ <schikte, h. geschikt> [sxɪkə(n)] CZ. cz. przech.

1. schikken (rangschikken):

schikken

ordnen

de kussens van een zieke schikken

einem Kranken die Kissen aufschütteln

stoelen om een tafel schikken

Stühle um einen Tisch gruppieren [o. platzieren]

2. schikken (maatregelen treffen):

schikken

einrichten

we zullen het wel schikken

das werden wir schon in Ordnung bringen

ik weet niet hoe ik het zal schikken

ich weiß nicht, wie ich das einrichten [o. arrangieren] soll

3. schikken (regelen d.m.v. een compromis):

schikken

beilegen

schikken

schlichten

een zaak in der minne schikken

eine Sache gütlich beilegen [o. schlichten]

dat zal zich wel schikken

das wird sich alles finden

in·schik·ken <schikte in, h. ingeschikt> [ɪnsxɪkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. inschikken (inschuiven):

inschikken

zusammenrücken

2. inschikken (toegeven):

inschikken

nachgeben

op·schik·ken² <schikte op, h. opgeschikt> [ɔpsxɪkə(n)] CZ. cz. przech. (versieren)

opschikken

aufputzen

zij schikken zich op

sie schminken sich

be·schik·ken¹ <beschikte, h. beschikt> [bəsxɪkə(n)] CZ. cz. nieprzech. (bezitten, bestemming geven)

beschikken

verfügen

afwijzend beschikken

abschlägig bescheiden

afwijzend beschikken

ablehnen

over iets/iem beschikken

über etw/jdn verfügen