niderlandzko » niemiecki

be·stu·ren <bestuurde, h. bestuurd> [bəstyrə(n)] CZ. cz. przech.

in·stu·ren <stuurde in, h. ingestuurd> [ɪnstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. insturen (inzenden):

3. insturen (zenden naar een plaats):

schicken in +B.
senden in +B.

uit·stu·ren <stuurde uit, h. uitgestuurd> [œytstyrə(n)] CZ. cz. przech.

bij·stel·len <stelde bij, h. bijgesteld> [bɛistɛlə(n)] CZ. cz. przech.

2. bijstellen (wet, plan):

bij·staan2 <stond bij, h. bijgestaan> [bɛistan] CZ. cz. przech. (helpen)

na·stu·ren <stuurde na, h. nagestuurd> [nastyrə(n)] CZ. cz. przech.

af·stu·ren1 <stuurde af, h. afgestuurd> [ɑfstyrə(n)] CZ. cz. przech.

op·stu·ren <stuurde op, h. opgestuurd> [ɔpstyrə(n)] CZ. cz. przech.

aan·stu·ren1 <stuurde aan, h. aangestuurd> [anstyrə(n)] CZ. cz. przech. (m.t.b. personen)

toe·stu·ren <stuurde toe, h. toegestuurd> [tustyrə(n)] CZ. cz. przech.

ver·stu·ren <verstuurde, h. verstuurd> [vərstyrə(n)] CZ. cz. przech.

bij·sle·pen <sleepte bij, h. bijgesleept> [bɛɪslepə(n)] CZ. cz. przech.

bij·scha·ven <schaafde bij, h. bijgeschaafd> [bɛisxavə(n)] CZ. cz. przech.

1. bijschaven (glad schaven):

bij·scho·len <schoolde bij, h. bijgeschoold> [bɛisxolə(n)] CZ. cz. przech.

bij·slui·ter <bijsluiter|s> [bɛislœytər] RZ. r.m.

bij·spij·ke·ren <spijkerde bij, h. bijgespijkerd> [bɛispɛikərə(n)] CZ. cz. przech.

2. bijspijkeren (goedmaken, zijn schade inhalen):

3. bijspijkeren (bijbetalen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski