Tłumaczenia dla hasła „ett“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ets <ets|en> [ɛts] RZ. r.ż.

1. ets (geëtste plaat):

ets

Platte r.ż.

2. ets (afdruk):

ets

Radierung r.ż.

3. ets (werkwijze):

ets

Radierung r.ż.

et·ter <etter|s> [ɛtər] RZ. r.m.

1. etter med.:

etter

Eiter r.m.

etter afscheiden

Eiter absondern

2. etter wulg. (rotzak):

etter

Ekel r.n.

een etter van een vent

ein ekelhafter [o. widerlicher] Kerl

eten¹ [etə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

1. eten (voedsel):

eten

Essen r.n.

geen eten hebben

kein Essen haben

ongezond eten

ungesunde Ernährung r.ż.

warm eten

warme(s) Essen r.n.

2. eten (maaltijd):

eten

Essen r.n.

zijn eten laten staan

keinen Bissen anrühren

onder het eten

bei Tisch

eter <eter|s> [etər] RZ. r.m.

eter

Esser r.m.

eter (tafelgast)

Tischgast r.m.

een flinke eter zijn

ein starker Esser sein

zij hebben eters vandaag

sie haben heute Tischgäste

etui <etui|s> [etwi] RZ. r.n.

etui

Etui r.n.

etui

Futteral r.n.

etc.

etc.

etc.

etc.

usw.

eelt [elt] RZ. r.n. geen l.mn.

eelt

Hornhaut r.ż.

eelt

Schwiele r.ż. meist l.mn.

eelt op zijn ziel hebben

abgebrüht sein

echt¹ [ɛxt] RZ. r.m. geen l.mn.

echt

Ehebund r.m.

in de echt treden

in den Stand der Ehe treten

erwt <erwt|en> [ɛrt] RZ. r.ż.

erwt

Erbse r.ż.

watt <watt|s> [wɑt] RZ. r.m.

watt

Watt r.n.

erts <erts|en> [ɛrts] RZ. r.n.

erts

Erz r.n.

erts winnen

Erz abbauen [o. gewinnen]

beet¹ <beten> [bet] RZ. r.ż. (biet)

beet

Rübe r.ż.

heet <hete, heter, heetst> [het] PRZYM.

1. heet (zeer warm):

heet

heiß

heet bloed hebben przen.

heißblütig sein

op hete kolen zitten przen.

auf glühenden Kohlen sitzen

ik krijg het heet

mir C. wird heiß

het is altijd te heet of te koud przen.

es ist immer falsch

heet van de naald przen.

brühwarm pot.

2. heet (hevig):

heet

heftig

een heet gevecht

ein heftiger Kampf

het ging er heet toe

es ging dort heiß her pot.

3. heet (brandend gevoel veroorzakend):

heet

scharf

hete kost

scharfe Kost r.ż.

een hete meid przen.

ein scharfes Mädchen pot.

keet <keten> [ket] RZ. r.ż.

1. keet (loods):

keet

Schuppen r.m.

2. keet (rommel):

keet

Durcheinander r.n.

keet

Unordnung r.ż.

3. keet (herrie):

keet

Krach r.m.

keet

Radau r.m.

keet schoppen [o. trappen ]

randalieren

meet [met] RZ. r.ż. geen l.mn.

meet

Ziellinie r.ż.

van meet (af) aan przen.

von Anfang an

neet <neten> [net] RZ. r.ż.

neet

Nisse r.ż.

de kale neet przen. (armoedzaaier)

der arme Schlucker

zo lui als de neten pot.

stinkfaul pot.

reet <reten> [ret] RZ. r.ż.

1. reet (nauwe opening):

reet

Spalt r.m.

reet

Ritze r.ż.

door de reet van de deur

durch die Türritze

2. reet wulg. (achterste):

reet

Arsch r.m. wulg.

aan mijn reet

leck mich am Arsch wulg.

het kan me geen reet schelen

es ist mir scheißegal wulg.