W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „geraffter“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ge·raf·fi·neerd: przymiotnik i przysłówek
ge·raam·te: rzeczownik
ge·ra·tel: rzeczownik
ge·rant: rzeczownik
ge·raakt: przymiotnik i przysłówek
ge·ra·den: przymiotnik i przysłówek
ge·ra·ken: czasownik
ge·re·ten: czasownik
mug·gen·zif·ter: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: geratel , geraamte , geraffineerd , gereten , geraken , geraden , geraakt , gerant i muggenzifter

ge·raf·fi·neerd <geraffineerde, geraffineerder, geraffineerdst> [ɣərɑfinert] PRZYM.

1. geraffineerd (gezuiverd):

geraffineerd

2. geraffineerd:

geraffineerd (verfijnd)

geraffineerd (slim)

3. geraffineerd (doortrapt):

geraffineerd

geraffineerd

ge·raam·te <geraamte|n, geraamte|s> [ɣəramtə] RZ. r.n.

1. geraamte (skelet):

Skelett r.n.

Gerippe r.n.

een wandelend geraamte przen.

ein wandelndes Gerippe żart.

een wandelend geraamte (van een schip)

Gerippe r.n.

2. geraamte przen.:

Gerüst r.n.

ge·ra·tel [ɣəratəl] RZ. r.n. geen l.mn.

1. geratel:

geratel (het ratelen: van ratel, kettingen)

Rasseln r.n.

geratel (het ratelen: van ratel, kettingen)

Gerassel r.n.

geratel (het ratelen: van rijtuig)

Rattern r.n.

2. geratel (het snel spreken):

Schnattern r.n. pot.

Geschnatter r.n. pot.

ge·rant <gerant|en, gerant|s> [ʒerɑ̃, ɣərɑnt] RZ. r.m.

Geschäftsführer r.m.

Betriebsleiter r.m.

ge·raakt [ɣərakt] PRZYM.

1. geraakt:

geraakt (beledigd)

geraakt (beledigd)

geraakt (sterker)

2. geraakt (ontroerd):

door iets niet geraakt worden

von einer Sache unberührt bleiben

ge·ra·den [ɣəradə(n)] PRZYM.

dat is je geraden

das möchte ich dir auch geraten haben pot.

ge·ra·ken <geraakte, i. geraakt> [ɣərakə(n)] CZ. cz. nieprzech.

geraken volt. deelw. van raken¹, raken²

Zobacz też raken , raken

ra·ken² <raakte, i. geraakt> [rakə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. raken (geraken (tot), worden):

met iem aan de praat raken

mit jdm ins Gespräch kommen

buiten zichzelf [o. buiten zinnen] raken (gek worden)

außer sich C. o B. geraten

buiten zichzelf [o. buiten zinnen] raken (enthousiast worden)

in Ekstase geraten

in de problemen raken

in Schwierigkeiten geraten [o. kommen]

onklaar raken

nicht mehr funktionieren

door dat thema raakt heel Nederland opgewonden

das Thema versetzt ganz Holland in Aufregung

uit elkaar raken

auseinandergehen

uit zijn humeur raken

ärgerlich werden

uitgeput raken (van een bron)

uitgeput raken (van voorraad)

uitgeput raken (van personen)

in einen Zustand der Erschöpfung geraten

verliefd raken

in een zaak verzeild raken

in eine Angelegenheit verwickelt werden

2. raken (aanraken):

daar mag je niet aan raken

das darf man nicht anfassen

3. raken (krijgen) + aan:

ra·ken¹ <raakte, h. geraakt> [rakə(n)] CZ. cz. przech.

1. raken (treffen):

dat raakt de kern van de zaak

das trifft den Kern der Sache

een gevoelige plek bij iem raken

bei jdm einen empfindlichen Nerv treffen

2. raken (beroeren):

even [o. net ] raken

leicht berühren

even [o. net ] raken

dat raakt me totaal niet

das berührt mich überhaupt nicht

'm raken (eten)

reinhauen pot.

'm raken (drinken)

kräftig einen heben pot.

ge·re·ten CZ.

gereten volt. deelw. van rijten

Zobacz też rijten

rij·ten <reet, h. gereten> [rɛitə(n)] CZ. cz. przech.

mug·gen·zif·ter <muggenzifter|s> [mʏɣə(n)zɪftər] RZ. r.m.

muggenzifter

Beckmesser r.m.

muggenzifter

Haarspalter r.m.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski