W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „hoping“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

do·ping: rzeczownik
ho·ning: rzeczownik
hos·ting: rzeczownik
hou·ding: rzeczownik
roe·ping: rzeczownik
ho·pen: czasownik
ga·ping: rzeczownik
ha·ring: rzeczownik
he·ling: rzeczownik
hi·king: rzeczownik
cam·ping: rzeczownik
rij·ping: rzeczownik
ope·ning: rzeczownik
hoe·lang: przysłówek
hop·la: wykrzyknik
hop·pen: czasownik
er·op·in: przysłówek
opi·nie: rzeczownik
in·ning: rzeczownik
kling: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: honing , doping , roeping , houding , hosting , hiking , heling , haring , gaping , hopen , hoelang , opening , rijping , camping , gering , geding , gading , deling , daling , beving , beding , kring , kling , inning , opinie , eropin , hoppen i hopla

do·ping [dopɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. doping (het toedienen):

Doping r.n.

2. doping (geval van toediening):

Doping r.n.

3. doping (middelen):

Aufputschmittel r.n.

die wielrenner heeft doping gebruikt

der Radrennfahrer hat sich gedopt

ho·ning [honɪŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

Honig r.m.

zo zoet als honing

het smaakt als honing

es schmeckt köstlich

iem honing om de mond smeren przen.

jdm Honig um den Mund schmieren pot.

hos·ting [hostɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

Hosting r.n.

hou·ding <houding|en> [hɑudɪŋ] RZ. r.ż.

1. houding:

houding (stand)

Haltung r.ż.

houding (bewust ingenomen positie, standje vooral)

Stellung r.ż.

houding (liggend vooral)

Lage r.ż.

in de houding staan

in de houding gaan staan gesch.

Haltung annehmen

2. houding (gespeeld gedrag):

aufgesetzte Haltung r.ż.

hij wist zich geen houding te geven (onbeholpen)

er benahm sich eckig

hij wist zich geen houding te geven (van schaamte)

er genierte sich

3. houding:

houding (gedrag(slijn))

Haltung r.ż.

houding (gedrag vooral)

Verhalten r.n.

houding (optreden)

Auftreten r.n.

een afwachtende houding aannemen

eine abwartende Haltung einnehmen

zijn houding bepalen

seine Position bestimmen

zijn houding bepalen (concreet probleem vooral)

Stellung nehmen

roe·ping <roeping|en> [rupɪŋ] RZ. r.ż.

Berufung r.ż.

aan zijn roeping beantwoorden

seiner Berufung folgen

het aantal roepingen rel.

die Zahl der Berufungen

voor het onderwijs moet men roeping hebben

zum Unterrichten muss man sich berufen fühlen

zijn roeping tot priester

seine Berufung zum Priester

ho·pen <hoopte, h. gehoopt> [hopə(n)] CZ. cz. przech.

1. hopen (verwachten):

we zullen het beste er maar van hopen

wir wollen das Beste hoffen

hopend, dat …

in der Hoffnung, dass …

dat is (niet) te hopen

das will ich (nicht) hoffen

zij hoopten op een spoedig einde van de oorlog

sie hofften auf ein baldiges Kriegsende

ik hoop van wel/van niet

hoffentlich/hoffentlich nicht

2. hopen (opstapelen):

het graan hopen

das Getreide häufen

ga·ping <gaping|en> [ɣapɪŋ] RZ. r.ż.

1. gaping (wijde opening):

Öffnung r.ż.

gaping gesch.

Bresche r.ż.

2. gaping (hiaat):

Lücke r.ż.

3. gaping:

gaping (gat)

Loch r.n.

gaping (kleine scheur)

Riss r.m.

gaping (grote scheur)

Spalt r.m.

ha·ring <haring|en> [harɪŋ] RZ. r.m.

1. haring (vis):

Hering r.m.

als haring in een ton

wie die Heringe

groene haring

ik zal er haring of kuit van hebben

ich will wissen, woran ich bin

nieuwe haring

Matjeshering r.m.

zoute haring

Salzhering r.m.

2. haring (tenten):

Hering r.m.

he·ling [helɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. heling (het genezen):

Heilung r.ż.

2. heling (gestolen goed):

Hehlerei r.ż.

hi·king [hɑjkɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

Hiking r.n. kein l.mn.

cam·ping <camping|s> [kɛmpɪŋ, kɑmpɪŋ] RZ. r.ż.

1. camping (kampeerterrein):

Campingplatz r.m.

Zeltplatz r.m.

2. camping (het kamperen):

Camping r.n.

Zelten r.n.

rij·ping <rijping|en> [rɛipɪŋ] RZ. r.ż.

1. rijping (het rijpen):

Reifen r.n.

Reifwerden r.n.

Reifung r.ż.

2. rijping landb.:

Reifeprozess r.m.

3. rijping (groei naar volwassenheid):

Heranreifen r.n.

ope·ning <opening|en> [opənɪŋ] RZ. r.ż.

1. opening (het openen):

Öffnung r.ż.

Öffnen r.n.

de opening van het testament

die Eröffnung des Testaments

2. opening (het voor het eerst openstellen):

Eröffnung r.ż.

de opening van een tentoonstelling

die Eröffnung einer Ausstellung

3. opening (gat):

Öffnung r.ż.

4. opening (het beginnen):

Eröffnung r.ż.

5. opening SPORT:

Eröffnung r.ż.

opening van zaken geven

die Tatsachen offenlegen

hoe·lang [hulɑŋ] PRZYSŁ.

wie lang(e)

tot hoelang blijft hij weg?

bis wann ist er weg?

voor hoelang is hij de stad uit?

für wie lange ist er aus der Stadt (weg)?

hop·la [hɔpla] WK

hop·pen <hopte, h. gehopt> [hɔpə(n)] CZ. cz. przech.

hopfen spec.

er·op·in [ɛrɔpɪn] PRZYSŁ.

darauf ein-

drauf ein- pot.

eropin gaan

darauf eingehen

opi·nie <opinie|s> [opini] RZ. r.ż.

Meinung r.ż.

de publieke opinie

die öffentliche Meinung

de publieke opinie

die Öffentlichkeit

in·ning¹ <inning|s> [ɪnɪŋ] RZ. r.m. SPORT

Inning r.n.

kling [klɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

Klinge r.ż.

de vijand over de kling jagen przen.

den Feind über die Klinge springen lassen

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski